[Antonius Johannes Dorrië]
Dorrië (Antonius Johannes), zoon van Johannes Henricus Dorrië uit diens eerste huwelijk, werd in 1694 geboren te Sebaldeburen. Hij studeerde aan de Groningsche Hoogeschool, waar hij den 7den Januari 1709 werd ingeschreven met bijvoeging: ‘Phil. gratis quia pastoris filius’. Proponent geworden ontving hij einde 1719 eene beroeping naar Nieuwe of Langakkerschans (Oldambt), waar hij 22 Sept. 1720 werd bevestigd en werkzaam bleef tot zijn overlijden, den 13den Juni 1741.
Uit zijne hieronder genoemde 64 bladzijden bevattende leerrede en uit zijn breedvoerig gedicht aan Wilh. Schortinghuis vóór diens Innig Christendom blijkt zijn geestverwantschap met diens richting.
A.J. Dorrië was gehuwd met Geertruida Stegnerus (dochter van D. Stegnerus, predikant te Vries), die na zijn overlijden met vier kinderen overbleef en zich te Groningen vestigde. Een zoon, Joh. Hendr. Dorrië, werd in 1752 predikant te Baflo.
Van hem zag het licht:
De Droefheid naar Got, in haar Aart en heilzame Uitwerking. Aangetoont in een Kerkreede over 2 Kor. VII.10 en Uitgegeeven tot dienst van zyn gemeente. Groningen. 1728. 4o. |
|
Korte Bondige Stellingen nopens den H. Doop. Groningen. 1735. 8o. |
Ook schijnt hij in 1730 een nieuwe uitgaaf bezorgd te hebben van het werk zijns vaders: Het Leven en de Wandel in de Zalige Gemeenschap met God.
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Alb. Studios. Acad. Gron., p. 157. - C. Adami, Naamlijste der Predik. in de Prov. v. Stadt Gron. en Ommel. 't Sedert de Reductie, blz. 148. - H.H. Brucherus, Gedenkboek v. Stad en Lande... blz. 221. - Boekzaal. Jrg. 1719b, blz. 743; jrg. 1720b, blz. 361; jrg. 174b, blz. 126. - Sincerus, De Kanselontluistering in de Ned. Herv. kerk tijdens de zeventiende en achttiende eeuw aangewezen en gestaafd, blz. 81-84. - J.Ch. Kromsigt, Wilh. Schordinghuis. Eene Bladzijde uit de Geschied. van het Piëtisme in de Geref. Kerk v. Nederland, blz. 187. - v. Alphen, K.K. Handb. Jrg. 1914, Bijl. Q, blz. 161. - v. Abkoude, Naam-Reg. v. Ned. Boeken. I dl., 1ste st., blz. 92; 3de st., blz. 59.