Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 548]
| |||||||||||
[Engel Arendszoon van Dooregeest]Dooregeest (Engel Arendszoon van) werd als zoon van Doopsgezinde ouders den 26sten December 1645 geboren te Dooregeest of Dorregeest, een polder bij Uitgeest. Al vroeg bestemd voor de Evangeliebediening werd hij na voorbereidende studie op ongeveer twintigjarigen leeftijd bevestigd als Doopsgezind leeraar te De Rijp, waar hij tot zijn dood, den 16den Augustus 1706, den dienst bleef waarnemen. Hij was gehecht aan het oude, volgde de richting der Zonisten, maar ging toch niet in alles met dezen mede. Dat blijkt o.a. uit zijne Onderwyzinghe in de Chr. Leere, waarin hij op systematische wijze de leer der Mennonieten uiteenzet en aan rede en openbaring toetst. Op sommige punten blijkt hij echter zelf af te wijken van die leer. Zoo poogt hij in het vijfde der XXI artikelen of hoofdstukken, het leerstuk der erfzonde met ‘Vier Bewysredenen’ te weerleggen, waarbij hij blijk geeft eenigszins te verschillen van het gevoelen van Menno Simons en Reinier Wybrandsz. In strijd ook met de opvatting van vele Mennonieten erkent hij de voetwassching niet als ‘Verbondsteeken’ en ten aanzien van Avondmaal en Ban draagt hij gevoelens voor, niet geheel overeenkomend met die van Menno Simons. Als bekwaam en warm verdediger der Mennonieten deed hij zich kennen in zijn Brief (1693) aan Prof. Fred. Spanheim te Leiden, toen deze in 1687 hem in zijn Selectiorum de religione Controversiarum elenchus historico-theologicus (in 1692 in een Hollandsche vertaling verschenen) van onderscheidene dwalingen beticht had. Deze Brief (in 1694 in Duitsche vertaling verschenen) beleefde nog in 1693 een tweeden en in 1700 een derden druk, aan welken laatsten was toegevoegd een tweede Brief, gericht aan Herman Schyn, nadat Spanheim in een nieuwe uitgaaf van zijn werk weinig of niets van zijne beschuldigingen had teruggenomen. Uit dezen Brief (blz. 233 v.v.), waarin hij nog klaarder en krachtiger tegenover de beweringen van den Leidschen Hoogleeraar de kenmerkende leerstukken der Mennonieten hand-haafde, blijkt tevens hoe hij zich niet vereenigen kon met de gevoelens van Galenus Abrahamsz., die in zijne Korte Grondstellingen van het Geloove en de Leere der Mennoniten (aan zijn Verdeediginge tegen Spanheim toegevoegd) op de meeste punten sterke afwijkingen vertoonde van de leer der Mennonieten. In zijn Verandwoordinge voor de Leere der Doopsgezinden (1704) doet van Dooregeest zien, hoezeer hij ook gekant was tegen de Unitarische en Sociniaansche gevoelens. De aanleiding tot deze Verandwoordinge was deze, dat de Friesche leeraar J.K. van Grouw, die zulke gevoelens koesterde, aan een door hem uitgegeven geschrift had toegevoegd de briefwisseling tusschen hem en van Dooregeest gevoerd betreffende ‘zes voornaame Hoofdstucken des Zaligmaakenden Geloofs’. De vergadering der Zonsche Societeit in Juni 1697 droeg aan van Dooregeest met H. Schyn en P. Beets op de samenstelling van een Kort Onderwys des Chrislijken geloofs; dit boekje beleefde in 1740 een vijfden druk en werd met nadruk aanbevolen als ‘een waarlijk bij uitnemendheid nuttig, dienstig en zeer noodzakelijk werkje voor de Mennonieten’. In 1702 was van Dooregeest voorzitter van de vergadering der genoemde Sociteit, gehouden in de kerk de Zon te Amsterdam, waar de gecommitteerden der pasvereenigde Doopsgezinden te Leiden zich hadden te verantwoorden. Hoewel van Dooregeest geen eigenlijk wetenschappelijke opleiding had genoten, | |||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||
is hij door voortgezette studie, gepaard aan een helder verstand en oordeel een man van beteekenis geweest onder de Doopsgezinde leeraren, die ook na zijn dood nog door zijn werken invloed heeft geoefend.
Zijne werken zijn:
| |||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||
Literatuur: Kok, Vad. Woordenb. XII, blz. 627. - v.d. Aa, a.w.i.v. - Glasius, a.w.i.v. - Paquôt, Mémoires pour servir à l'Hist. des dix-sept. Prov. des Pays-Bas. II, p. 411, 412. - J. Chr. Adelung, Fortsetz. zu C.G. Jöchers Allgem. Gelehrten Lexic. II, kol. 742. - Ger. Maatschoen, Uitvoeriger Verhandeling v.d. Geschiedenisse der Mennoniten .... door Herm. Schijn .... I, ‘Voorreden’ p. XXXIX, LI, LXXXIII, blz. 29, 238; II, blz. 87, 97, 100, 157-160, 548-573, 577, 609, 668. - S. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl. enz. I, blz. 293, 296. - Chr. Sepp, Het Godgel. Onderwys in Nederl. gedur. de 16e en 17e eeuw. II, blz. 457. - Dez., Joh. Stinstra en zijn tijd. I, blz. 184, 186; II, blz. 95, 271. - A. Ypey, Geschied. v.d. Kristl. Kerk in de achttiende eeuw. IX, blz. 164. - J. Hartog, Geschied. v.d. Predikkunde in de Prot. Kerk v. Nederl. (2de dr.) blz. 188. - Boekzaal van P. Rabus, Jrg. 1693a, blz. 418-428, b, blz. 497-500; jrg. 1699b, blz. 304, 311; jrg. 1700a, blz. 184; jrg. 1705a, blz. 140, 329; jrg. 1740b, blz. 449 v.v., 521. - v. Abkoude, Naam-reg. v. Ned. Boeken. Dl. I, St. III, blz. 59. - [M. Schagen], Naamlyst der Doopsgez. Schryveren en Schriften, blz, 30, 31. - Jaarboekje voor de Doopsgez. Gem. in de Nederl. (uitg. d.S. Muller). I, blz. 49, 96, 100; II, blz. 111. - Doopsgezinde Bijdragen (verzam. d.S. Cramer). 37ste Jrg. (1897), blz. 87; 38ste Jrg. (1898), blz. 60, 78 v., 88 v., 96-99. - Catal. der Biblioth. v.d. Maatsch. der Ned. Lett. te Leiden. I, kol. 722; II, kol. 534, 903. - Catal. v.d. Biblioth. der Vereen. Doopsgez. Gem. te Amsterdam. II, blz. 182, 183, 270, 291. - Bibliotheca Theol. et Philos. (Burgersdijk & Niermans. Lugd. Bat. 1900), No. 3970, 3971. |
|