den 24sten October in de Nieuwe Kerk zijn intrede hield, ontstond zulk een verwarring, dat de onderschouten, door de voorzorg der ouderlingen tegenwoordig, geen kans zagen met hunne dienaren het tumult te stillen en om den hoofdofficier zonden. Door diens tegenwoordigheid gelukte het na arrestatie van enkele onruststokers de rust te herstellen. Bij het uitgaan moest men Dominicus, om hem uit de handen van het opgeruide volk te houden, achter uitlaten.
De drie predikanten moesten hierna verschijnen voor Burgemeesteren, die hun gelastten Dominicus als hun collega te erkennen. Zij kwamen daarop bij den magistraat en vroegen ‘vrije exercitie van hunne religie conform de Augsburgsche confessie en de ordonnantiën’. Intusschen gingen zij voort met waarschuwen in bedekte termen tegen dwaalleeraars.
Den 24sten November verantwoordde Dominicus de bezwaren tegen zijne rechtzinnigheid ingebracht in verband met de bedoelde verzen uit Ezechiël, waarop de drie predikanten wederom het antwoord niet schuldig bleven. Den 9den December verklaarde de kerkeraad, dat de punten in quaestie de zaligheid niet raken. De vrede echter keerde niet weer. Colerus schreef een boekje over de erfstraffen, en eene sententie uit van de Hoogeschool van Amsdorf, waarbij eenige stellingen werden veroordeeld, waarvan men zeide dat zij van Dominicus afkomstig waren. Dit gaf laatstgenoemde aanleiding zich te richten tot de Hoogeschool te Leipzig, die bij censure van 12 April 1684 de meeningen, door hem in de veelbesproken leerrede verkondigd, als rechtzinnig bekrachtigde. Hij gaf deze censuur evenwel niet uit. Zijne vrienden, die er inzage van kregen, copieerden ze, en zoo kwam zij in het Historisch verhaal van den beklaegelyken opstand, sedert eenige jaaren in de gemeente toegedaan de Augsburgsche Confessie in deze stede ontstaan (Amst. 1690). Verschillende schotschriften en hekeldichten zagen het licht. Van de in dezen strijd verschenen spotprenten vindt men reproductiën en beschrijvingen bij G. van Rijn, Luthersche Kerktwisten te Amsterdam in ‘Jaarboek der Vereen. voor Nederl. Luth. Kerkgeschied., in haar naam uitgeg. door Ds. J.W. Pont’ (Amst. 1911), blz. 55-66.
Dominicus overleed den 26sten Maart 1713, en werd begraven in de Luthersche Oude Kerk te Amsterdam. Een lijkrede op hem in het Hoogduitsch over 1 Thess. V:9, 10 werd gehouden door Ds. B.H. Empzychoff, en in het Nederduitsch door Ds. J.E. Meyer; beide verschenen in druk, de laatste onder den titel: Lyk-, Treuren Troost-predicatie op Theodorus Dominicus, Pred. te Amsterdam. Amst. 1703.
Als jongeling legde Dominicus den 24sten October 1668 den eersten steen aan de vierde kolom van de nieuwe Luthersche kerk. (Het Verheugd Amsteldams Lutherdom, ter gelegenheid v.h. Eerste Eeuw-getij der gemelde kerk, in 't jaar 1771, blz. 6).
Geschriften zijn van hem niet bekend.
Over platen, waarop hij moet voorkomen, zie: Fr. Muller, De Nederl. Geschiedenis in Platen, Brieven, Beschrijv. v. Ned. Hist. platen, enz. IV. No. 2646, 2649 a.
Litteratuur: v.d. Aa, a.w., i.v. - Naem-rol der Predikanten in de Gemeentens, de Onverand. Augsb. Gel. Bel. toegedaan. Amst. 1677, blz. 20. - Bijdragen t.d. Geschied. der Evang.-Luth. Kerk in de Nederl. (verz. d. Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis) 5de st., blz. 37, 38. - F.J. Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Amsterdamsche Luth. Gemeente, blz. 134-136. - H.C. Rogge, Het Kerkelijk en