[Johannes Dierkens]
Dierkens (Dirkenus, Dyrkenus of Dierkenus, Dirkinus of Dyrkinus), (Johannes) vermoedelijk een Nederlander, werd op een daartoe in 1558 door den kerkeraad van Aken gedaan verzoek om een leeraar, door den kerkeraad van Emden daarheen gezonden, en nam er eenigen tijd den dienst waar. In genoemd jaar werd hij eveneens door den kerkeraad van Emden afgevaardigd naar de gemeente te Antwerpen met een begeleidend schrijven om een in haar midden ontstaan geschil bij te leggen.
Uit een brief van P. Datheen, gedateerd den 21sten Mei 1557 uit Frankfort a.d. Main en gericht aan den Emdenschen kerkeraad blijkt dat te voren de aandacht op hem, een man van ‘excellente gaven’, was gevallen voor het leeraarsambt te Frankfort; de onderhandeling daartoe had echter om verschillende redenen geen resultaat gehad. Toen in 1560 deputaten van de gemeenten in W. Friesland en Groningerland te Emden den wensch kenbaar maakten naar een Dienaar des Woords, zond de Kerkeraad hem Dierkens toe, om haar gedurende den eerstvolgenden winter te dienen.
Hij behoorde tot degenen, aan wie Utenhove het verzoek richtte hem hunne aanteekeningen en opmerkingen te doen toekomen naar aanleiding zijner vertaling van het N. Testament. In hoevèr hij aan die opdracht voldaan heeft is onbekend.
De synode te Brugge van den 4den November 1759 droeg aan Johannes Dierkinus de overzetting op een commentaar van Gualterius in Matthaeum. De vraag rijst of dit dezelfde is geweest als de hier vermelde, en dezelfde ook als de predikant van Caprijke in Vlaanderen. H.Q. Janssen (t.a.p. hieronder) deelt mede dat deze een landbouwer was.
Litteratuur: E. Meiners, Oostvrieschlandts Kerkel. Geschiedenisse. I, blz. 376, 379, 380, 383, 396. - A. 's Gravezande, Twee Honderd Jarige Gedachtenis v.h. Eerste Synode der Nederl. Kerken ond. het Kruis, blz. 196. - H.H. Brucherus,