om predikant te worden. Na voorbereidend onderwijs te hebben genoten van Ds. Matthias Martini, predikant te Oyen, studeerde hij te Franeker in de Theologie, waar o.a. R. Andala, Campegius Vitringa en H.A. Roëll zijn leermeesters waren. Tegen het eind van zijn verblijf aldaar stierf zijn vader en dreigde het gevaar dat hij de Theologie moest vaarwelzeggen om de ambten van den overledene over te nemen, maar de bezwaren werden weggenomen, en na bevorderd te zijn tot proponent in de Classis van 's Hertogenbosch werd hij den 30sten September 1708 als predikant te Warmenhuizen bevestigd door zijn oudsten broeder Abraham van Daverveld, predikant te Drunen. Reeds in zijne eerste Noord-Hollandsche gemeente was hij zeer geliefd; ongevraagd werd zijn tractement aanmerkelijk verhoogd; ook keerde een groot aantal lidmaten die ‘met den zuurdeessem der hedendaegse Libertijnse geesten bevindt’ zich van de gemeenschap der Kerk hadden afgekeerd, tot deze terug, zoodat het getal lidmaten van plm. 200 tot 350 steeg.
In Aug. 1714 werd hij beroepen te Monnikendam, waar hij, na in Oct. d.a.v. afscheid genomen te hebben van Warmenhuizen (tekst: Hand. XXI:31, 32), in Nov. intrede deed (tekst: 2 Cor. XII:9); hier arbeidde hij in volmaakte harmonie met zijn ambtgenoot Daniel van der Wal, kort na zijn komst aldaar beroepen. In Aug. 1722 werd van Daverveld eenparig te Utrecht beroepen. Hieraan gaf hij gehoor. Met 2 Thess. II:15-17 nam hij in de volgende maand afscheid, om den 27sten September intrede te doen in zijn derde gemeente met I Cor. IV:1, 2, na bevestiging door Ds. Abr. Josua Braconier (tekst: Jes. LXII:6, 7). Den 1sten Oct. 1758 herdacht hij zijn vijftigjarigen predikdienst met een leerrede, in druk verschenen en opgedragen aan de Vroedschap. Zij was naar de gewoonte dier dagen voorzien van dichtregelen van anderen, o.a. van Prof. Franciscus Burman en van zekere O., dezelfde Johanna Alethea Oosterdijk, dochter van Prof. Joh. Oosterdijk Schacht, die na zijn verscheiden in het volgende jaar aan haar gevoel uiting gaf in een niet afzonderlijk uitgegeven Rouw-klagt op den WelEerwaarden en Zeer Godzaligen Heer Jacob Ferdinand van Daverveldt, Oudsten en Zeer Geliefden Leeraar van Gods Kerk in Utrecht, in den Heer ontslapen binnen Alkmaar, in den ouderdom van ruim 74 jaren, den 15 September 1759.
Van Daverveld was van onverdacht rechtzinnig Gereformeerde beginselen, maar zachtmoedig en mild tegenover anderer conscience. Naar ‘het Meesterschap in Gods Kerke’ zocht hij niet, en evenmin was hij een strijdlustige natuur, hoewel hij ook blijkens enkele zijner geschriften den strijd niet vreesde. Hij hield zich zooveel mogelijk aan ‘de eige spreekwijzen en uytdrukkingen van Gods Geest, als onze beste leermeester’, van oordeel ‘dat al die uytgekipte, en buyten Gods Woord uytgezogte spreekwyzen, die dikwijls uyt de schriften der bedorven Mystiken overgenomen zijn, meer dienen, om eene Geestelijke Hovaerdy te verwekken, als om onbevlekte Waerheid, en opreghte Godvrugt voort te planten’ (Eben-Haëzer, blz. 25).
Hij was een ijverig herder en leeraar, die vooral zijn kracht legde in zijne catechisatiën. In de laatste jaren zijner bediening stelde Burgemeesteren en Vroedschap hem op zijn verzoek wegens zwakheid en duizelingen een proponent ter zijde.
Als Praeses der Utrechtsche Synoden fungeerde hij in 1728, 1739 en 1751.
Den 12den Aug. 1712 huwde hij te Warmenhuizen met Anna van Twuyver (overl. to Oct. 1760) uit welk huwelijk behalve drie dochters een zoon werd geboren, die later te Alkmaar Advocaat werd, en in wiens woning hij is overleden.