Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Cornelis Damman]Damman (Cornelis), gesproten uit een aanzienlijk Gentsch geslacht, dat zich in onderscheiden takken splitste, waarvan een den naam voerde van Damman van (of uit) Bijsterveld (naar een hofstede of heerlijkheid in de buurt van Axel). Uit dit geslacht, dat in de Reformatie voorging, zijn verscheiden predikanten voortgekomen. Ook de genoemde Cornelis Damman, die den 30sten September 1587, als student in de Theologie te Leiden werd ingeschreven. Hij werd bevestigd te Heinsdijke en Pauluspolder in het Hulster Ambacht (1593), moest in 1596 vluchten tengevolge van de veroveringen der Spanjaarden, week uit naar Holland en trad er nog datzelfde jaar in dienst te Hekelingen (Voorne en Putten), ging vandaar naar Ouddorp (1600). In 1605 viel hij op reis zijnde in 's vijands handen en werd naar Brugge gevoerd.Ga naar voetnoot1) Hier werd hij gesteld op een rantsoen van f 1600, waartoe de Dordrechtenaars op aansporing hunner predikanten bijdroegen f 150. (Ten onrechte noemt Schotel, die dit laatste vermeldt, C. Damman als ‘van 't oude Dorp Goedereede’.) Vervolgens naar Oostvoorne (1619), waar hij stierf (1627). Hij was den Contra-Remonstrantschen beginselen toegedaan. Bij gelegenheid van de vervulling eener predikbeurt te Goeree, werd een oproer tegen hem verwekt, waarbij zijn leven gevaar liep. Het optreden van den predikant aldaar, Adrianus Romanus, (Arent Romeyn), een heftig Arminiaan, was oorzaak, dat een aanzienlijk deel dier gemeente te Ouddorp ter kerk ging onder gehoor van Damman, maar ook samenkwam in een particuliere woning te Goeree, waarbij Ds. Gosuinus Buytendyck, van Dirksland, voorging. De Kerkeraad verzocht echter voor de doleerende gemeente aan de Magistraat het gebruik van het kerkgebouw op een werkdag. De zaak werd uitgesteld tot na de verkiezing van een nieuwe Magistraat. Deze verkiezing bracht sterk Remonstrantschgezinden in de Regeering. Evenwel was de helft nog op de hand van de | |
[pagina 367]
| |
Gereformeerden; met goedvinden van deze werd een commissie naar Den Haag gezonden, waar zij den raad kreeg eerstdaags in alle stilte met prediken te beginnen. Vier leden van de Magistraat besloten daarop dat tegen Vrijdag 19 Januari 1618 Ds. Buytendijck daartoe zou worden uitgenoodigd. Dezen evenwel werd dit door zijn Kerkeraad verboden. Toen werd C. Damman uitgenoodigd, die overkwam. Bij die gelegenheid ontstond een ontzaglijk tumult, onder invloed niet het minst van den predikant Romanus. De godsdienstoefening kon nog ten einde gebracht worden, dank zij het kloek optreden van den Baljuw J. de Leeuw en den Burgemeester Kastelijn; maar na afloop kwam het op straat tot een hevig oproer, waarbij Dammans leven zeer ernstig bedreigd werd. Na dien schijnt hij zich met de kerkelijke troebelen te Goeree, die een eind namen met de afzetting van Romanus door de Delftsche Synode (Oct.-Nov. 1618), niet meer te hebben ingelaten.
Litteratuur: Kok, Vad. Woordenboek, XI, i.v. - v.d. Aa, a.w.i.v. - de Chalmot, a.w.i.v. - Album Studiosorum Acad. Lugd. Bat. kol. 23. - Soermans, Kerkelijk Register, blz. 113, 117, 124. - Trigland, Kerckelycke Geschiedenissen, blz. 1032 i.v. - Brandt, Historie der Reformatie, II, blz. 698, 699 (onvolledige en vergoelijkende voorstelling van het gebeurde te Goeree, in aansluiting aan Wtenbogaert, Kerkelyke Historiën). - H. van Dam, Korte Beschrijvinge van het Eylandt Westvoorn Ende de Geschiedenissen van de Stadt Goederede, blz. 111 vv. (hier ook een gedicht Op het Ongemak en Gevaer, overgekomen aan den Eerw. Cornelis Damman enz.). - te Water, Kort Verhaal der Reformatie van Zeeland in de Zestiende Eeuwe, blz. 199 aant. 4. - H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert en zijn tijd, I. blz. 228 noot 5. - G.D.J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht, I. blz. 173, 174 noot. - Reitsma en van Veen, Acta, III (Zie Register). |
|