Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Petrus Curtenius]Curtenius (Petrus) zoon van den heelmeester Petrus Theobald, werd den 7den December 1716 te Amsterdam geboren. Na op de Latijnsche school in zijn vaderstad zich te hebben voorbereid tot de academische studie ‘genoot hij drie jaren lang aan het athenaeum zijner geboortestad het voortreffelijk onderwijs van den geleerden d'Orville. Toen begaf hij zich naar Leiden, waar hij zes jaren doorbracht, en waar hij de lessen der hoogleeraren, vooral die van Alb. Schultens en de beide van den Honerts, met voorbeeldigen ijver bijwoonde.’ In April 1739 werd hij, na afgelegd praeparatoir-examen, tot candidaat bevorderd en reeds den 26sten Juli, werd hij te Durgerdam beroepen. Den 9den November legde hij het peremptoir-examen af en den 29sten van diezelfde maand werd hij bevestigd door ds. van den Broek, predt. te Midlie, met Jesaja 52:7. Hij begon zijn dienstwerk met een intree-preek over 1 Thess. 2:8. Hij was achtereenvolgens predikant te Deventer (ber. Augs. 1741, afscheid den 8sten Oct. 1741 met 1 Thess. II:1 en 2, bevestigd den 15den Oct. door Arend Brouwer Semeins met Jesaja 45:8. Intree-tekst Hebr. 6:7-9.); te GoudaGa naar voetnoot1) (ber. 10 Oct. 1746; afscheid den 11den Nov. met 1 Cor. III:6-8, intree den 28sten Dec. met 2 Cor. 10:14-16. De bevestiging had plaats door S.F. de Moraaz met Maleachi IV:5.). Den 10den Juli 1754 werd Curtenius benoemd door burgemeesteren van Amsterdam tot professor in de godgeleerdheid aan de illustre-school en den 21sten October (na den 15den September 1754 te Gouda, met Gal. 6:16 afscheid te hebben gepreekt) aanvaardde hij in ‘de groote gehoorzaal van het athenaeum’ | |
[pagina 341]
| |
zijn nieuwe betrekking met een ‘fraye Intree-oratie de sacro codice unico verae sapientiae fonteGa naar voetnoot1), welkers sierlykheid van Taal en ongemeene welsprekentheid de generale goedkeuring en verwondering van alle toehoorders in zeer grote menigte tsamengevloeit, weggedragen heeft.’ Vóór hij zijn ambt begon, werd Curtenius den 11den September door Johannes Alberti tot doctor ‘in de heilige godgeleerdheid’ gepromoveerd en den 17den September werd hij volgender wijze ingeschreven in het Album Studiosorum der Leidsche universiteit: ‘Petrus Curtenius Amstelaedamensis, V.D.M. et in Athenaeo Amstelaedamensi professor theol. designatus. 37 hon. c.’ (cf. Alb. Stud. Acad. L.B. kol. 1046). Beroepen door den grooten kerkeraad te Amsterdam tot dertigsten predikant, tegelijk met Wilhelmus Koolhaas (met hun beiden deden ze voor een predikant dienst), werden ze den 2den Maart door Wilhelmus van den Broek, met Matth. 13:52 bevestigd, en hield Curtenius zijn intree-rede, den 12den Maart met Spreuken IX-10a. Kort daarop werd deze preek uitgegeven te Amsterdam onder den titel van: De vreeze des Heeren het beginsel der wijsheid, voorgestelt ter intrede tot de bloejende Hervormde gemeente te Amsteldam door .... Amst. 1755. ‘Curtenius was een godgeleerde, wel, wat zijn richting aangaat Coccejaansch, maar helderdenkend, zelfstandig en bijbelsch. Aan grondige en veelomvattende geleerdheid paarde hij verstand, vlugheid, onvermoeiden ijver en warme godvrucht. Deze laatste openbaarde zich niet het minste in de zes uiterste jaren zijns levens, toen hij met lichaamszwakheid te worstelen had, en vooral op zijn sterfbed. Geloovig en geduldig had hij ook menige ramp des levens gedragen, bijzonder in een bijna veertigjarig, wel vruchtbaar maar niet altijd gelukkig huwelijkGa naar voetnoot2). Hij overleed op zijn buitenverblijf te Loenen, den 3den Augustus 1789’, na een langdurig en aanhoudend verval van levenskrachten. ‘Met veel vertrouwen ontsliep hij in den Heere. Hij was een man, die door zijne gedrukte boeken alomme beroemd is als een Apollos, magtig in de schriften, en wiens gedagtenis, bij zyne gemeentens Durgerdam ...., en bijzonder Amsteldam, in zegening zal blyven, zoo lang verstandige bybelkunde en oprechte godsvrucht op haaren rechten prys worden gezet.’ Zijn nagedachtenis werd gehuldigd door den hoogleeraar Jacob van Nuys Klinkenberg, die den 16den November 1789, in de groote gehoorzaal van het athenaeum-illustre, een oratio funebrisGa naar voetnoot3) op zijn afgestorven vriend hield. Deze | |
[pagina 342]
| |
Latijnsche oratie, werd na haar verschijnen in 1789, overgezet in onze taal en heeft tot titel: Lyk en Lofreden, ter gedachtenis van wylen den Hoog Eerw. Hooggel. Heere Petrus Curtenius, Th. Doct. Prof. in de H. Godgeleerdheid, en Predikant te Amsteldam, door deszelfs Amptgenoot J. van Nuys Klinkenberg, Prof. en Pred. te Amsteldam, openlijk uitgesprooken in de groote Gehoorzaal van 't Athenaeum illustre dezer stad, den 16 Nov. 1789. uit het Latijn vertaald door Marten Jongeneel, S.S.Th. Stud. Waarby een Lykdicht, door Petrus Scheffer, en verder met een fraai gegraveerd vignet versierd. Amst. 1790. Glasius zegt dat Nuys Klinkenberg, Curtenius teekent als ‘eenen voortreffelijken godgeleerde en als een uitmuntend mensch. En inderdaad (heet het dan verder) was hij te Amsterdam en in de geleerde wereld hooggeacht en bij zijn leerlingen zeer bemind. Het laatste toonde de vroeg ontslapen hoogleeraar B. Broes door, na zijnen dood, voor zijn nagelaten werk een voorrede te schrijven, en, bij 's mans leven, een dichtstuk voor een ander geschrift van zijne hand te plaatsen, hetgeen evenzeer tot lof des meesters strekt, als het het dankbare hart van den leerling vereert.’ Het hier bedoelde geschrift: Leerredenen over den Heidelbergschen Katechismus, zag in 12 stukjes, samen vormende 4 deelen, te Leiden van 1790-1793 het licht. Vóór deze Catechetische leerredenen schreef Broes een voorrede, die aanleiding heeft gegeven tot een geweldig twistgeschrijfGa naar voetnoot1). Behalve de reeds genoemde werken, zagen nog de volgende geschriften van Curtenius het licht: Mozes testament en liet, met een aanhangsel, verklaart en betoogt in XXIV verhandelingen over Deuteronomium XXXI en XXXII:1-47. Amst. 1755. In de Boekzaal van 1755b, waar we op blz. 3-35 een aankondiging en bespreking van dit werk vinden, begint de recensent aldus: ‘Ten blykbewyze van 's Mans grote Begaaft- en Welsprekentheid voor den Predikstoel, en wegens zyne meer dan gemene geleertheid in de goddelyke Bybelboeken, overwaardig derhalven, | |
[pagina 343]
| |
om door de Wel Ed. Gr. Achtb. Regeerderen van Amsteldam geroepen te worden tot het bekleden van het aanzienelyk Hoog-Leer-aar-Ampt der H. Godtgeleertheid in de Doorlugtige Schole aldaar, verstrekt dit voordeftig werk van den Heer Curtenius, in het verklaren van Mozes Testament en Liet, en het aanhangzel van het zelve. Billyk draagt ook daarom zijn Hoogw. dit zyn werk wederom op aan die Wel Ed. Gr. Agtbare Magistraat met Dankerkentenisse, met Pligtbetuiginge, en Gebede tot Godt. Uit de Voorrede blykt, dat Zyn Hoogw. dezen zijnen arbeid eerst hebbe afgepredikt voor zyne gemeente te Gouda, en nu, op begeerte van zyne welmeenende vrienden, hetzelve in openbaren druk uitgeve, in XXIV verhandelingen’ .... Een tweede deel zag het licht in 1762.
Intreerede en afscheid te Gouda, gedaan over 2 Corinth. X:14-16 en Gal. VI:16, waar by gevoegd is deszelfs redevoering over het godlijk Bijbelboek als de eenige bron der waare wysheid. Amst. 1785. Τα Παυλου δυσνοητα, of de zwaarste plaatsen der brieven van Paulus in 't algemeen beschouwd: en, die voorkomen in den brief aan den Romeinen, meer byzonderlyk opgehelderd door Petrus Curtenius enz..... Vooraf gaat eene kerkelyke redevoering, gedaan ter gedachtenis van zynen XXV jarigen predikdienst over Hand. XXVI:22, 23. Amst. 1766.
Het tweede deel handelde over de brieven aan de Corinthen, (Amst. 1767); het derde deel over de brieven aan de Galaten, Ephesen, Philippensen en Colossensen (Amst. 1773) en het vierde deel over de brieven van Paulus aan de Thessalonicensen, Timotheus en den Hebreën. (Amst. 1777). Der Ephezeren geluk met dankzegging erkend en hun op het hart gebonden, uit de grootheid van Godts kragt en magt, zoo in de gelovigen als in Christus betoond of het eerste hoofdstuk van den brief aan de Ephesiërs verklaard en toegepast in VII kerkredenen door Petrus Curtenius. ....In de voorreden wordt ‘de gewone Hollandtsche Predikwyze zediglyk verdedigt.’ 1770. Amsterdam. De gelukkige uitkomst der godlyke kastydingen, vertoond in eene dankrede over Job V:17, 18 door Petrus Curtenius .... ter gelegenheid van het aanvangklyk herstel uit eenen zeer zwaren aanval, uitgesproken in de Oude kerk den 19 van wynmaand 1782. Amst. 1783Ga naar voetnoot1). De gelykenis der wyze en dwaze maagden uit Mattheus 25:1-13, verklaard en toegepast. Amst. 1786. Er bestaat een portret van hem naar J.M. Quinckhard door J. Houbraken. | |
[pagina 344]
| |
Wat richting aangaat behoort Curtenius tot de Coccejanen, maar eng bij de door Coccejus voorgestane opvattingen, had hij zich toch niet aangesloten. Het was een zelfstandig theoloog, die, zonder zich daarvan bewust te zijn, mee heeft geholpen om den weg te banen voor nieuwere beschouwingen.
Litteratuur: Glasius, ll. dl. I. blz. 325-327; v.d. Aa, ll. dl. III. blz. 932-933. - Verschillende jaargangen van de Boekzaal. - Schotel, Kerkel. Dordrecht dl. II. blz. 617. |
|