Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Stephanus Curcellaeus]Curcellaeus Stephanus (Etienne de Courcelles) geboren te Genève den 2den Mei 1586, onderscheidde zich reeds in zijn jeugd door bekwaamheid en vlugheid boven zijn medeleerlingen. Kweekeling van Beza, kon hij zich toch niet met diens denkbeelden omtrent de absolute praedestinatie vereenigen. Hij was evenwel voorzichtig genoeg om zich niet geheel en al bloot te geven en weigerde het aanbod te aanvaarden, zich te verbinden aan een vaste kerk te Genève. In 1609 bezocht hij de universiteiten te Zurich, Bazel en Heidelberg, alwaar hij ook in de rechten studeerde onder Denys Godefroy. In 1614 werd hij predikant te Fontainebleau en in 1621 te Amiens. De synode te Alais, in 1622 gehouden, vereenigde zich in zake de leer, geheel en al met het te Dordrecht in 1618-19 beslotene, en stelde een formule vast, die door alle predikanten in Frankrijk moest onderteekend worden. Tegen dit besluit kwamen de predikanten uit Isle-de France, Picardië en Charenton in verzet, en op een provinciale synode, gehouden den 16den Maart 1622, weigerden zij zich te onderwerpen aan een juk, 't welk de kerken in Engeland niet op zich hadden willen nemen. In het volgende jaar kwam de synode te Charenton op haar besluit terug, keurde het te Alais vastgestelde goed en ze noodzaakte alle predikanten de formule te onderteekenen. Alleen den eed vorderde ze niet. De Courcelles, die dit niet wilde doen, werd afgezet, niettegenstaande hij zich op een volgende synode beriep. Toen deze synode bijeengekomen was, vroeg de Courcelles herstel in zijn vroegere betrekking, met de bijvoeging, dat hij de leer van Arminius geheel en al verwierp. Hij kwam vooral tot dezen stap door den drang zijner familie. In 1625 | |||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
werd hij predikant te Heiltz-le-Muurupt en in 1626 te Vitry. Gewetenswroeging over zijn herroepen, liet hem geen rust en zoo ging hij naar ons land, waar hij in 1634 aankwam en waar Episcopius, hem als vriend ontving; doch de Remonstranten, weinig minder fanatiek dan hun tegenstanders, konden het hem niet vergeven, dat hij de formule van Alais onderteekend had, en zoo bleef hij geruimen tijd zonder betrekking. Aanvankelijk leefde hij van de opbrengst van correctie-werk en ook van datgene, wat hij verdiende met vertaalwerk van enkele wiskunstige werken. Na den dood van Episcopius (den 4den April 1643), werd hem, aangezien het vooroordeel tegen hem van lieverlede verdwenen was, door directeuren van het in 1634 opgerichte seminarie, opgedragen de studenten te examineeren en toe te zien, dat zij door Vossius en Barlaeus in de kerkgeschiedenis en de wijsbegeerte werden onderwezen, terwijl hijzelf hen eenige lessen zou geven in de godgeleerdheid. Den 6den Mei 1643 tot hoogleeraar gekozen op een predikantstractement, werden hem, daar reeds Episcopius geklaagd had, dat het professoraat voor één persoon te zwaar was, de Amsterdamsche predikanten Niellius en Praevostius, almede Huttenus, predikant te Noordwijk, terzijde gesteld ‘om het onderwijs in de godgeleerdheid en het oefenen in het preeken onderling te verdeelen’. Nog in hetzelfdë jaar werd Praevostius blind, zoodat hij de hem opgelegde taak niet vervullen kon, en toen Niëllius zich tengevolge van ouderdom genoodzaakt zag in 1649 aftetreden, en Huttenus naar Nijmegen vertrok, bleef hij alleen over om les te geven, wat hij gedaan heeft tot zijn dood toe, den 22sten Mei 1659. Door de overheid werd te Amsterdam niet toegestaan, dat de Courcelles in het Fransch zou preeken, en tijdens zijn ongesteldheid, werden de studenten onderzocht door Andreas Walschaert.
Hij schreef:
| |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
Comenii Janua linguarum. In het Grieksch vertaald. Amst. 1659.
Ten jare 1675 verschenen te Amsterdam de Opera theologica, behalve een herdruk van het onder 5 en 6 vermelde, bevatten deze opera: Institutio religionis Christianae lib. septem. (Dit werk werd in 1678 te Leiden herdrukt). Tractatus de ecclesia J.C. - Diatriba in locum apostoli Pauli 1 Tim. III:14 en 15. - De jure Dei in creaturas innocentes. Praefatio in opera M. Simonis Episcopii Synopsis ethices. Epistolae. Deze brieven zijn ten getale van vijf, 3 andere vindt men, met betrekking tot het auto-da-fé der Sociniaansche geschriften te Leeuwarden, in de verzameling der brieven van Ruarus (Amst. 1678) en nog eenige in de verzameling: Epistolae ecclesiasticae virorum protestantium. (Amst. 1684). Glasius (ll. dl. I. blz. 324), sprekende over zijn Inst. rel. Christ. zegt, dat dit werk getuigt van de theologische kennis van de Courcelles, en hij wijst er op, dat het niet voltooid is, terwijl er overal in heerscht ‘een eenvoudige, duidelijke, verre van den schoolschen verwijderden toon,’ en het geschrift ‘voert de bewijzen mee van de bijbelkennis en van de uitlegkunde der schrijvers.’ ‘Ook werd (vervolgt Glasius) de christelijke zedeleer door hem beoefend en gaf hij hiervan een kort begrip in zijn Synopsis Ethices, dat ook in onze taal werd overgezet als: Kort begrip der christelijke zedekunst. De Institutio christ. religionis verscheen, overgezet in onze taal, te Amsterdam in 1675, onder den titel: Onderwysinge van de Christelyke religie. Nog heeft men in onze taal van hem: Zedelijke werken. Leiden 1674. - Voorrede voor de opera van Episcopius. Amst. 1670. - Hertespiegel der deugden. Copie van een brief van den Heer Sorberius over zijn reis naar Romen. 1658. Behalve de opgegevene werken geeft Sénebier nog als van hem afkomstig (cf. La France Protestante, 2me éd. vol. 4. col. 795). Introductio ad chronologiam; Notae in Burgersdici imethaphysicum; - Astronomiae et geographiae encomium; - Traité sur la question de la predestination; - en een Latijnsche vertaling van de Principes de la philosophie de Descartes. Volgens Jöcher, Allgem. Gelehrten Lexicon kol. 2256 gaf hij ook nog: Franc. Gomari theses de praedestinatione cum Jac. Arminii examine harum thesium (niet vermeld door Louis D. Petit in de 1ste aflevering van zijn Bibliographische lijst enz. Leiden 1894). Het sub 1 genoemde werkje, schreef de Courcelles met het doel om den tusschen Amyraud en Molinaeus ontstanen twist over de predestinatie-leer, ter neer te leggen; doch het bracht niets anders teweeg, ‘dan dat het hem de vijandschap van beide partijen berokkende; maar ten anderen kwam hij in geschil met een man, wien hij reeds meermalen als twistziek had leeren kennen. Wij bedoelen Maresius. Curcellaeus had het gewaagd de gevoelens van dezen geleerde tegen te spreken in zijn quaternio (sub no. 6) .... Bovendien had hij, na den dood van Blondel (sub no. 3), diens diatribe de Joanna Papissa uitgegeven. Maresius trad nu niet alleen op om het bestaan der pausin te handhaven, maar aan zijn daartoe strekkend geschrift voegde hij toe: brevis refutatio praefationis apologeticae, quam anacrisi praefixit St. Curcel- | |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
laeus, illius editor, et dissertatio theologica pro S.S. trinitate, eidem Curcellaeo antitrinitario opposita’. Gron. 1658.
Litteratuur: Glasius. ll. dl. I. blz. 322-325. v.d. Aa. ll, dl. III. blz. 780-783. - La France Protestante, 2me éd. vol. IV. col. 791-795. Johs. Tideman, de Rem. broederschap. 2de druk. Amst. 1905. reg. i.v. |
|