[Meinhardus Cock]
Cock (Meinhardus) zoon van Bernard, med. doct. te Koevorden en Bernardina Fox, werd in 1673 geboren. Hij begon zijn studie te Nieuwenhuis, zette ze voort te Steinfurt en later te Leiden, waar hij profiteerde van de colleges, gegeven door Johs. à Mark en F. Fabricius. - Praeparatoir geëxamineerd is hij in 1695 in de classis Leiden. Beroepen te Sleen, werd hij hier in Mei 1697 bevestigd door ds. Albertus Reiners uit Koevorden (tekst van den bevestiger 2 Cor. III:6 en v.d. bevestigde Kolos. I:25). Hij was achtereenvolgens predikant te Haren (afsch. te Sleen 8 April 1704 met Philip. I:27; intree den 13den April met Kol. I:28, bevestigd door J.H. Dorrië pred. te Noordijk met 1 Tim. VI:11-16); te Winschoten (afsch. 17 Nov. 1709 met Philip. II:12-16, intree met Psalm 51:14b, 15 en bevestigd door ds. Meurs uit de nieuwe Pekel A. met Philip. II:29) en te Groningen (ber. den 10den Oct. 1717, afscheid met Hebr. 13:20, 21. Bevestigd door Lamb. Bieruma pred. te Groningen met 1 Cor. III:12-15, den 7den Nov. 1717; intree tekst Jasaja XI:6b). Te Groningen is Cock voortdurend werkzaam gebleven tot den 4den Augustus 1742 toen hij stierf. De lijkrede op hem werd gedaan door F.F. Folkers met Hebr. XIII 7. ‘Het werk des Heeren, deed zijn Eerw. niet bedrieglijk, maar met veel ijver, naarstigheit en getrouwheit, en daarom ook niet zonder vrugt en zegen.’
Van hem zag het licht: Lijkrede of J. Hofstede (gest. 30 Mei 1736). Deze lijkrede, naar aanleiding van Deutr. 34:5, 6, werd, aan den avond van den sterfdag van Hofstede, door Cock uitgesproken.
Lere der Waarheit die na de Godtzaligheit is, waer in de H. Godtgeleertheit uit Gods H. Woordt verklaert, bevestigt, verdedigt, en op het gemoedt ter betragting wordt aangedrongen. Gron. 1732.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. III. blz. 534/535. Boekzaal 1742b. blz. 481-487.
Cock was den 18den Mei 1698 in het huwelijk getreden met Alegonda Birze, dochter van Reinder Ottenss. en Christina Heins.
H. Gockinga, predikant te Wilnis, maakte dit grafschrift op hem:
De wêergaloze Cock, die allerhande spijze,
Naar eisch van ieders kracht,
Nauwkeurig heeft bereidt op allerhande wijze;
Die knecht, die dag en nacht
Elk zonder onderscheit, getrouw ten dienste stonde,
Met hart, met mondt, met daadt,
Rust nu, ô wandelaar! van 't zondig lijf ontbonden,
En Grunoos Kerke, thans aan 't zinken, zit te wenen
Omdat hij van haar scheidt,
Terwijl zijn ziel, ontheft van smarten, is verschenen
In 't huis, daar niemant schreit.