duitsch vertaling was uitgekomen. In dat advys werd die verhandeling scherp afgekeurd. Maar nog was er dien ten gevolge geen maatregel door den magistraat genomen, toen reeds de gedeputeerde staten een publicatie deden afkondigen, waarbij het drukken, uitgegeven en verkoopen van dat boek, verboden werd. Zoo moest dus wel eene leerrede, waarin verdraagzaamheid werd aanbevolen, bij velen ergernis wekken.’
Nog kwam hierbij dat bereids in 1764 door de Cock op de in dat jaar gehouden bijeenkomst der synode, een aanspraak was gehouden, waarin hij op welsprekende wijze had gesproken, partijschappen en verdeeldheden veroordeelende, en van welke aanspraak men zei, dat ze doelde op het gedrag der Leeuwarder predikanten, ‘inzonderheid van Blom, tegenover den magistraat, en dit zal wellicht het meest hebben toegebracht tot ongunstig oordeel over de rede van de Cock. Toch zou misschien alles nog zijn los geloopen, zonder verdere gevolgen na zich te sleepen, als niet in 1765 het beroep was gekomen naar Beetgum, in de classis van Leeuwarden. Wel werd, niettegenstaande een bij de classis ingekomen verzoek van drie leden der gemeente, die zich er over beklaagden, dat de Cock beroepen was, het beroep geapprobeerd. Een maand later evenwel, diende de kerkeraad een beklag in bij de classis tegen de schrijvers van den brief, waarbij deze beschuldigd werden gehandeld te hebben op aansporen van een ander (ds. Chevalier te Britsum), maar de classis ging niet in op de zaak ‘tenzij de kerkeraad duidelijker en overtuigender bewijzen mocht inbrengen.’ Ook Gedeputeerde Staten bemoeiden zich met de zaak, maar de classis begon strenger maatregelen te nemen tegen de Cock, ook al naar aanleiding van de door hem den 3den Februari 1765 uitgesproken preek. De commissie uit de classis met het onderzoek naar de preek belast, bracht, tengevolge van een advies er over gegeven, door Prof. Ratelband, vroeger predikant te Leeuwarden en van nog drie predikanten, een zeer ongunstig rapport uit. De leerrede verscheen in druk, voorzien van een approbatie der theol. faculteit te Franeker, doch prof. Ratelband, die dewijl hij zijn oratio inauguralis nog niet gehouden had, als nog niet tot den senaat behoorende, er zijn oordeel niet over uitgesproken had, verzette zich in de Boekzaal van Nov. 1765 tegen de approbatie, verklarende dat ze alleen geteekend was door den decaan
der faculteit en dat hij er niets mee te maken had en dat hij ‘om wigtige redenen, hebbende dien tekst (Johs. XV:17) van zijn Eerw. te Leeuwarden hooren verklaren, niet zoude geapprobeert hebben.’ Uitvoerig antwoordde weer de theol. faculteit in de Boekzaal van December, en trachtte Ratelband te weerleggen, hare handelwijze in dezen verdedigende. Op het wederantwoord van Ratelband schreef ze niet meer terug, dewijl ze verklaard had, zich nimmer weder met hem over deze zaak te willen inlaten, ‘tenzij hij door overtuigende bewijzen aantoonde, dat de leerrede van de Cock, zooals die was gedrukt of uitgesproken, stellingen behelsde, welke met de aangenomene leer der hervormde kerk onbestaanbaar waren.’
Vóór de zaak ten einde was, is er nog heel wat om te doen geweest, ja 't liep zelfs zoo ver, dat, na een verdediging van de Cock, waartoe hij gelast was, door de commissie uit de classis, hij zou afgezet zijn geworden, indien niet Gedeputeerde Staten waren tusschen beiden gekomen, die na deliberatie goed vonden, ‘aan de classis Leeuwarden te verbieden, zonder toelating der regering, eenige verdere poursuites te doen. Interdicerende wijders aan allen en een iegelijk, hiervan, hetzij bij geschritt of van den kansel, meerder gewag te maken, en imponerende alzoo een silentium