[Gothofridus Wilhelm Carp]
CARP (Gothofridus Wilhelm) zoon van Johann Wilhelm, die den 20sten Aug. 1758, op bijna 69-jarigen leeftijd stierf als predikant te Buderich. Hij studeerde in Duitschland en werd in 1756 bevorderd tot proponent in de classis Wezel. Nadat Samuel Hendrik Mantger den 13den Juli 1757 als predikant van Hemmen, door de classis Nijmegen gedemitteerd was, werd Carp denzelfden dag tot zijn opvolger beroepen. Den 7den Sept. peremptoir geëxamineerd, werd hij den 13den Juli in zijn eerste gemeente bevestigd. Hij was achtereenvolgens predikant te Wezel (ber. den 23sten Aug. 1763, afsch. 28 Dec., intree 11 Jan. 1764), Zalt-Bommel (ber. 2 Oct. 1766, afsch. 28 Dec. en intree 11 Jan. 1767), en te Zwolle (ber. 13 Nov. 1767, afscheid 13 Maart 1768 en intree 27 Maart d.a.v.). Den 20sten Oct. 1782 herdacht hij, sprekende over Psalm LVI:13 en 14 zijn 25-jarig ambtsjubileum. Emeritus geworden in 1802, stierf hij in zijn 72ste levensjaar, den 25sten Dec. 1803 aan verval van krachten. Van hem heet het: ‘Hij was hartelyk vereenigd met de oude beproefde leer van onze kerk, uitgedrukt in onze schoone Formulieren van Enigheid, en gegrond op onzen Godelyken Bybel. Deze leer prees hy in zyne catechisatiën aan en hy predikte deselve by alle gelegenheden, als eene leer, die den hoogst ellendigen mensch ontdekt, den waren troost in leven en in sterven, ja die deze troost onder de krachtdadige medewerking der Goddelyke genade dadelyk mededeeld, gelyk hy in syne dagen en vooral in syne laatste dagen het hartstillende en zielvermakende er van in het verborgene smaakte.’
Dat Carp niet alleen zijn werk gemaakt had van de godgeleerdheid, moge blijken uit het feit, dat curatoren der hoogeschool te Harderwijk, in 1763 nevens anderen, ook op den Hemmenschen predikant het oog hadden gevestigd voor den vacanten leerstoel in de philosophie aan genoemde academie.
Van hem zag het licht:
Het uitnemend voordeel der tegenspoeden, in een leerrede over Job V:17. |
De onderwerping aan Gods tuchtiging, in 4 leerredenen. Zwolle 1804. |
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. III, blz. 197 (uitgebreid). - Bouman, Geschiedenis der Geld. Hoogeschool. 2de dl. Utr. 1847, blz. 300. - Boekzaal 1803a, blz. 110 en 111.