Gelijk bekend, is vooral in de 2de helft der 17de eeuw, veel geschreven (ook uit acta van kerkeraden, classen en synoden blijkt zulks duidelijk) over de vraag of zij, die banken van leening hielden, al dan niet van het avondmaal moesten geweerd worden? In dezen strijd mengde zich ook Cabeljau en over deze aangelegenheid hebben we van hem;
Waerschouwinge van D. Petr. C. Aengaende het uyt-geven van seecker advys omtrent het Stuck vande Banck-houdinge. Item Schriftelyck Bericht van N.N. Teghen het Gravamen en Advys des Eerw. Classis van Leyden, over het versoeck van Seb. Coninck, Banck-houder, om te mogen tot de gemeenschap des H. Avontmaels toe-gelaten te werden. Leyd. 1657.
Wijngaarden B. en P. Cabeliauw, Klare, ende krachtige bewijs-redenen, thoonende dat de Houder van de Leenbanck tot Leyden en oock alle andere Banck-houders, leenende volgens Ordonnantie haer vande Christelycke Overicheydt voorgeschreven, niet en konnen, off behooren van 't Heylige Avontmael des Heeren gheweert te werden. Uytg. door H.C.V.S.M. en P.S. Leyd. 1657.
Behalve uit de genoemde twee geschriften, kan men uit tal van pamfletten, die met de Leidsche bankhouderij in verband staan, de kwestie, waarover de strijd liep, ook nog leeren kennen uit art. 5 syn. part. van Z.-Holland 1657 en art. 6. syn. 1658. Met Ds. Theodorus Altena en Bernardus Wijngaerden is Cabeljauw ter synode van 1657 geweest, om, voor deze kerkelijke samenkomst, te Delft van den 9den tot den 25sten Juli van genoemd jaar gehouden, de zaak toe te lichten en te trachten, dat aan den bankhouder Seb. Koning, die de stadsbank van leening voor 6110 gulden per jaar, voor een tijdsbestek van 20 jaar gepacht had, verlof zou gegeven worden, het h. avondmaal mee te vieren. Cabeljauw zag er volstrekt geen bezwaar in, dat aan een bankhouder (lombardier), dit sacrament werd uitgereikt.
Meer dan door iets anders is Cabeljauw bekend, door het zoogenaamde boek, dat naar hem genoemd wordt in den Catalogus van het O.S. Archief, bewekt door den bekenden kerkhistoricus H.Q. Janssen ('s-Gravenhage 1878), en op blz. 6, sub 2 aldus omschreven: Het voorgenoemde ‘boek van Ds. Petrus Cabeljauw in 4o, behelzende vele oude synodale zaken’ ..... Deze foliant, die een schat van belangrijke documenten bevat, kwam, op een tot nu toe nergens beschrevene wijze in het bezit van de Z.-Hollandsche synode, in wier archief het een plaats kreeg, om later, door een geheel willekeurige handeling van koning Willem I, met alle andere, deze synode toekomende documenten, aan de synode der Nederl. Herv. kerk te worden geschonken. Janssen meent in zijn ‘Voorberigt’ van genoemden Catalogus op blz. 3 en 4 dat het ‘zoo hoogst merkwaardig boek van Cabeljauw zeker wel daaraan zijn plaats in het archief (dat in den Haag bewaard werd) te danken heeft, dat Petrus Cabeljauw sedert 1642 predikant en van 1659 tot zijn dood in 1668, regent was van het Staten-collegie in het naburige Leiden.’ Had Ds. Janssen den foliant opgeslagen, dan had hij daarin kunnen lezen, dat dit ‘volumen in quarto het eygendom was geweest van D. Petrus Cabeljauw ende daerna van D. Henricus Alutarius’, en dat deze het voor 25 gulden gekocht had op de auctie van Cabeljauw's bibliotheek (cf. Reitsma en v. Veen, ll. dl. II. Voorbericht blz. xv en xvi). Hoe het ‘volumen in quarto’ echter in de archieven van de Z.-Hollandsche synode is gekomen, melden ook de uitgevers der acta van de provinciale en particuliere synoden niet. Toch vinden we in de acta dier synode dienaangaande alle gewenschte in-