[Johannes Bril]
Blz. 615. BRIL (Johannes), zoon van Jan Herman, eerst koopman te Groningen daarna te Emden, waar hij in het huwelijk trad met Fransina Katharina Duchemin, aanschouwde het levenslicht in laatstgenoemde stad, den 9den Maart 1712. Bestemd aanvankelijk voor den koopmansstand, kreeg hij later lust om predikant te worden en na van Ds. Petrus Schoorman (predikant eerst te Borssum, toen te Kanum en eindelijk te Westerhuysen), het noodige voorbereidend onderricht ontvangen te hebben, werd hij student in de godgeleerdheid te Groningen, waar hij zich zeer getrokken gevoelde tot prof. Tilborg, die de wijsbegeerte en tot prof. Corn. van Velsen, die er theologie doceerde. Den 16den Maart 1734 werd hij bevorderd tot proponent in de classis van Groningen en het Goorecht. Na eenigen tijd dienst gedaan te hebben te Vlaardingen, werd hij den 12den Jan. 1735 beroepen te Oldersumergast. Hier arbeidde hij zeven jaar, tot dat hij den 12den Mei 1741 te Middelbert, in de plaats van zijn schoonvader beroepen werd. Wegens het annus gratiae werd hij hier pas den 29sten April 1742 bevestigd. Met ‘onvermoeide arbeidzaamheid’, heeft hij hier 22 jaar ‘het werk des Heeren verrigt’ tot den 24sten Aug. 1764, toen hij stierf, ruim 52 jaar oud.
‘Hij bezat een buitengemeenen schat van geestelyke wijsheid en doorzicht in het genadewerk des Geestes in de harten der uitverkoorenen, het welk, gepaard met eene gegronde kennis der waarheden van den godsdienst, en onvermoeid onderzoek van Gods heilig Woord, hem in staat stelde om het Woord der waarheid recht te snijden, zoo dat zijn dienst billyk in hooge achting stond bij allen, die waarheid en godsvrucht minden.’ De lijkrede op hem werd uitgesproken door Ds. Th. Lubbers uit Noordwijk, naar aanleiding van Daniël XII:13.
De den 21sten Mei 1764 en volgende dagen te Groningen gehoudene part. synode, had hij geopend met een leerrede over Openb. I:16a.
Van hem zag het licht te Goningen in 1760: Vijf en twintig jarige predikdienst, geviert in de gemeente te Middelbert, op den 9 Maart 1760, uyt Hand. XXVI:22 en 23, mitsgaders leerrede uyt Zach. XII:5 en 6. Ter bevestiging van eenen leeraar