[Gerrit Willem van Oosten de Bruijn]
BRUIJN (Gerrit Willem van Oosten de) zoon van Cornelius, achtereenvolgens predikant te Veenendaal, Amersfoort en Haarlem, en van Elisabeth van Oosten, aanschouwde het levenslicht te Amersfoort, den 17den Oct. 1727. Vroeg verloor hij zijn vader en in 1748 werd hij als student in de rechten te Utrecht ingeschreven, wat zeker alleen geweest is om te kunnen promoveeren, wat reeds geschiedde den 13den Juni, en wel met een proefschrift getiteld: de Crimine Autophoniae. Theoloog was hij niet, maar van zijn hand verscheen te Leiden in 1758: Dissertatio de progressibus, quos, per solum rationis lumen in ethicis doctrina fecerunt mortales qui revelationem divinam prorsus ignorarunt. Vertaalt in onze taal, heeft het geschrift tot titel: Over de vorderingen welke de menschen gedaan hebben in de zedekunde alleen door het redelicht, die de goddelijke openbaring niet geweten hebben.
Hij overleed op zijn lusthuis Randenbroek bij Amersfoort, den 16 Juli 1797.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1536. - Arch. voor kerkelijke geschiedenis inzonderheid van Nederland, dl. V, blz. 276 en aanteekening 3 aldaar.