Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Johannes Christophorus Brucherus]BRUCHERUS (Johannes Christophorus) zoon van Heino Hermannus en Ida Brugmans, werd den 29sten Dec. 1698 te Groningen geboren. Met zijn vorming voor de academische studiën belastte zich zijn stief-grootvader Johannes Rames, destijds predikant te Slogteren. Reeds op 14-jarigen leeftijd toog hij naar Harderwijk, alwaar hij tot zijn 17de jaar de lessen volgde van van Houten en Meijer, bij wien hij zeer hoog stond aangeschreven. Van Harderwijk toog hij naar Lingen, alwaar hij twee jaar de colleges aan de toenmaals zeer bloeiende academie aldaar volgde. Hij hoorde hier van Leeuwen, Verbrugge en Tilburg in de godgeleerdheid, oostersche talen en wijsbegeerte en teruggekeerd naar zijn geboorteplaats, genoot hij nog het onderricht van den bekenden hoogleeraar A. Driessen, onder wiens leiding hij in het openbaar een dissertatie heeft verdedigd. Nog maar 19 jaar oud, werd hij door de theol. faculteit, in tegenwoordigheid van deputati synodi bevorderd tot proponent. Twee jaar later, op 21-jarigen leeftijd werd hij beroepen te Tjamsweer, alwaar hij 13 jaar gearbeid heeft. Beroepen te Embden (9 Sept. 1733), is hij hier werkzaam geweest tot Dec. 1744. Den 22sten toch van laatstgenoemde maand kwam hij te Apingadam, waar hij, na bereids door collatoren tot rector te zijn benoemd, met algemeene stemmen beroepen werd. Zijn intreerede hield hij naar aanleiding van Ps. CXXII:8 en 9 en den 26sten Jan. hield hij zijn rectorale redevoering over de geoorloofde, dog moeilyke vereniginge van 't Predik- met het rectors-ambt. Hij stierf na een langdurige ziekte, den 14den Nov. | |||
[pagina 664]
| |||
1750 en werd den 26sten d.a.v. begraven. Zijn ambtgenoot Mart. Wieringa, sprak de lijkrede over hem uit naar aanleiding van 1 Sam. XXV:1a. Van hem wordt getuigd, dat hij een zeer geleerd man was en dat men zijn ‘godsvrugt’ vond in ‘zijn ongemenen iever en trouwe in 't Heilig Dienstwerk; zijn gewenschte vrugt en zegen tot ontdekking, bekering, opbouwinge en vertroostinge van vele, zoo hier als elders, zouden die verkonden: zijn ongemeene vreedzaamheit en onverwiste opregtheit, als zijnde vijandig van alle geveinstheit, en andere een leeraar vercierende hoedanigheden, stelden die in 't dagligt; zijn dienst aan de schooljeugd gaf die aan de hand.’ Hij schreef:
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl II, blz. 1457 en 1458. Boekzaal 1751a, blz. 76-85. |
|