Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[William Laurense Brown]BROWN (William Laurense) van Schotsche afkomst, werd geboren te Utrecht den 7den Januari 1755 en werd den 22sten Maart 1778, door den heer Benjamin Sorenden, predikant in de Engelsch kerk te Rotterdam, bij de Engelsche gemeente in zijn vaderstad bevestigd, ‘Na de verwijdering van den geleerden IJ. van Hamelsveld, werd hij (1788) tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis en in de wijsgeerige zedekunde aangesteld’, aldus lezen we bij Glasius, Godgel. Nederland, dl. I, blz. 255, aanteekening 1. Deze mededeeling is niet volkomen met de waarheid overeenkomende. Immers vinden we, in de door Mejuffr. L. Miedema uitgegeven Resolutiën van de Vroedschap van UtrechtGa naar voetnoot1) (1693-1812) op blz. 441: ‘Professor IJsbrand van Hamelsveld, de Custos Bibliothecae....... “worden gecasseerd wegens hun gedrag bij de jongste troebelen te Utrecht” (Maandag den 1sten Oct. 1787), en op blz. 443 (Maandag den 3den Dec. 1787): “Besluit om wegens den hoogen leeftijd der professoren Burmannus en Vos, Ds. William Laurense Brouwn, Engelsch predikant te Utrecht, te beroepen als derden professor Theologie, mits de provincie ⅔ van het tractement, dat is f 400 's jaars, wil betalen, zooals vroeger is geschied voor professor Castillon.” Niet dus, dit blijkt uit het meegedeelde voldoende, is de verwijdering van Hamelsveld de oorzaak geweest dat Brown tot hoogleeraar is aangesteld geworden; maar de ouderdom van de hoogleeraren Burman en Vos. Zijn benoeming tot “professor ordinaris Historiae Ecclesiasticae et Philosophiae Moralis”, op een jaarwedde van f 600, had plaats den 23sten Dec. 1787, en reeds den 31sten kwam het bericht bij de vroedschap, dat hij zich de keuze liet welgevallen (Resol. enz. blz. 443). Den 4den Febr. 1788 werd een commissie benoemd “ter installatie van Prof. Brown”, den 14den d.a.v. hield hij zijn “inwyings redevoering: De religionis et Philosophiae Societate, et concordia maxime salutari” (in het Holl. vertaald onder den titel: Redevoering over het verband der godsdienst met de wijsbegeerte. Utr. 1788); en den 18den Febr. werd besloten dat de oratie op stads kosten zou worden gedrukt (Id. blz. 444). Spoedig daarop schijnt hij in Schotland beroepen te zijn, want den 13den Mei 1788 beloofde hij “zoodra hij een besluit” zou hebben genomen in zake het beroep naar Schotland, dan daarvan bericht te zenden aan den Magistraat (Id. blz. 445). Om welke reden blijkt niet, maar zeker is het dat | ||
[pagina 662]
| ||
hij ditmaal Utrecht niet wilde verlaten en bedankte voor het op hem uitgebrachte beroep, wat hem, toen hij van dit zijn besluit aan den Magistraat kennis gaf, deed verzoeken “dat zijn gering tractement bij gelegenheid mochte worden verhoogd.” (Id. blz. 446). Die verhooging van jaarwedde kwam in 1790, maar ze bracht voor hem tevens meer werk mee, want, toen aan professor Tydeman, die zijn benoeming tot griffier van Overijsel had aangenomen, op zijn verzoek eervol ontslag was verleend (22 Febr. 1790), besloot de Vroedschap, geen opvolger aan te stellen, maar aan prof. Bondam op te dragen de “professie van het Jus publicum Romano-Germanicum, aan prof. Arntzenius die van het Jus Gentium met f 200, en aan prof. Brown die van het Jus Naturae met f 400 verhooging van jaarwedde.” (Id. blz. 450 en 451). Den 5den Maart 1792 werd goedgekeurd 's mans verzoek om wegens drukke bezigheden van het secretariaat van den senaat ontslagen te worden, den 9den Sept. 1793 vraagt hij “om ontheffing van den titel Professor Ecclesiae” en in 1794 vertrok hij naar Schotland. Dat hij toen uit de stad was, meen ik o.a. hieruit te mogen opmaken, dat Maandag den 2den Febr. 1795 besloten werd: “dat twee kisten wijn uit het huis van den afwezigen professor Brown mochten worden getransporteerd naar dat van den Secretaris Goudoever, die zijne bezittingen administreert, maar dat de daar aanwezige steenkool tegen betaling zal worden gerequireerd ten dienste der stad”, den 5den April 1795 werd goedgevonden hem uit zijn betrekking te ontslaan en zijn plaats niet te vervullen. (Id. blz. 457, 460, 466 en 468). Later is Brown professor geworden aan de hoogeschool te Aberdeen, alwaar hij theologie doceerde, en den 11den Mei 1830 stierf. Glasius zegt, dat, toen hij te Utrecht de kerkgeschiedenis onderwees, zijn colleges weinig bezocht waren, éénsdeels, omdat de plaats, waar hij ze hield, daartoe minder geschikt was, anderdeels, omdat hij, tot de philosophische faculteit behoorde, eenig collegiegeld nam, waarvan de theologische lessen vrij waren.’ ‘Hierbij kwam nog (zoo lezen we verder), dat men hem voor Engelschgezind hield en dat velen uit den aard der zaak ingenomen waren tegen den opvolger van den hooggeachten en verdrevenen Hamelsveld.’ Clarisse had veel met hem op. Behalve het genoemde schreef hij nog:
Proeve over de natuurlijke gelijkheid der menschen, en over de regten en pligten welke uit die gelijkheid voortvloeien. Utr. 1794. (Dit is een beantwoordde prijsvraag van Teyler. Ze werd met zilver bekroond en komt voor in de Verh. van Teylers Godgel. Gen. 13de dl. 1793, blz. 171-339). Dit stuk werd ook in het Engelsch vertaald, in 1794 te Londen uitgegeven. A Dissertation on the folly of Scepticism; the absurdity of dogmatising on religious subjects, and the proper medium to be observed between these two Extremes. Met goud bekroond in de Verh. van Teylers Godgel. Gen. dl. VII, 1787, blz. 58 enz. (Het verscheen, overgezet in onze taal, onder den titel: Over de dwaasheid der twijfeling). Verhandeling over de onverschilligheid en den verstandigen ijver voor godsdienstige waarheden. Met zilver bekroond, opgenomen in de Verh. van Teylers Godgel. Gen. dl. VIII. Disputatio qua demonstratur non esse contra naturam Dei perfectissimam, effe- | ||
[pagina 663]
| ||
cisse mundum, in quo mala insunl. Opgenomen in de werken van het Stolp. legaat. dl. III. Nog bestaat er van hem: Leerredenen over de teekenen der tijden. Bovendien zegt Glasius ‘heeft hij elders eenen eereprijs behaald door een verhandeling over Gods bestaan.’ Litteratuur: Glasius, ll. dl. I, blz. 255, noot 1. - Archief voor Kerkel. gesch. inz. van Nederl. dl. IV, blz. 254, 280, 283 en 284. - Lucie Miedema, Resolutiën enz. Werken van het Hist. Gen. gevestigd te Utrecht. Nieuwe serie. No 52. Utr. 1900. - Alb. Stud. Acad. Rh. Traject. Series Professorum, p. XXIV no 103. - Boekzaal 1778a blz. 675 en Id. 1788a blz. 319. - Sepp, Proeve, enz. 2de druk, blz. 99. |
|