A. Lampe en B. Cremer, die, omdat zij eenigzins van de gewone verklaringen afweken, verdenkingen en moeijelijkheden ondervonden hebben. Ik had opgezien tegen een arbeid, die mij, alhoewel onverdiend, onder een dergelijke verdenking zou kunnen brengen; en ik had geen lust om aanleiding te geven tot zondige twisten. Ja, ik dacht ook, dat er geene volstrekte behoefte was, om dit onderwerp voor onze landgenooten op die wijze te behandelen, indien men maar aan Jezus waarachtige godheid blijft vasthouden en zich, in de voordragt der leere van Vader, Zoon en H. Geest, alleen van bijbelsche uitdrukkingen bedient: Maar, sedert ik zag, dat de schriften van Jeruzalem, van Regenbogen en van iemand die onder den naam Christianus onlangs geschreven heeft, in ons land verspreid zijn, en gelezen worden, zoo bevond ik tevens, dat, volgens de gewone verklaring, de leer van Jezus godheid onmogelijk zich kan staande houden bij zulken, die met een van genoemde schriften, voor zooverre zij dit onderwerp betreffen, zijn ingenomen. Het komt mij overtuigend voor, dat vele tegenwerpingen tegen Jezus godheid niet gelukkig kunnen beantwoord of wederlegd worden, of men moet de gewone Athenasiaansche leerwijze laten varen. En juist dit heeft mij bewogen, om, bijzonder ook langs dezen weg, de handhaving van Jezus goddelijke waardigheid mij ten doele stellende, mijne gedachten aangaande den Persoon van Christus, in eene geregelde orde gebragt, door dit geschrift in het licht te brengen; te meer, daar ik dit zonder eenigen schroom kan doen; dewijl wij door Gods genade in eenen tijd leven, waarin men met meer edelmoedigheid de bijbelsche waarheid onderzoekt, zonder als letterknechten, zich van menschelijke woorden afhankelijk te maken, eenen tijd, waarin men,
hetgeen men gevoelt, vrij uit mag spreken, en zoo men slechts denkt in den geest van het Evangelie, zoo wel als in den geest van onze oude Hervormers (die ook niet alles gezien, maar veel voor lateren tijd overgelaten hebben), geen gevaar van verkettering te vreezen, maar integendeel eene bescheidene en christelijke beoordeeling te wachten heeft’.....
De cursief gedrukte woorden, laten aan duidelijkheid niets te wenschen over. De gedachte, de overtuiging, vrij te kunnen zeggen, wat hem op het hart lag, deed Brouwer zijn ‘Bijbelleer’ in het licht geven; hij begreep, dat, zoo hij al van dezen of genen kant werd aangevallen, een lot als velen vóór hem hadden ondergaan, die het hadden gewaagd van de gangbare kerkleer af te wijken, hem niet wachtte.
Onder de voorloopers der vrijzinnige richting op godgeleerd gebied, moet Brouwer beslist gerangschikt worden, en ofschoon vast willende houden aan Jezus godheid, wordt Jezus in zijn beschouwing toch feitelijk niets meer, dan een gewoon mensch.
Nadere verklaring ten vervolge van de Bijbelleer aangaande den persoon van Jezus Christus in het licht gebragt. Delft 1827.
In dit geschrift (71 bladz. groot), geeft Brouwer een nadere opheldering en bevestiging van zijn denkwijze, omtrent de leer des bijbels, aangaande den persoon van Christus, gelijk hij die schetste in zijn ‘Bijbelleer’, ‘vooral omdat eenigen hem niet volkomen schenen begrepen te hebben, en anderen met vragen hem voorkwamen, die hij gemeend had niet opzettelijk te behoeven aan te voeren.
Achter aan het boekje, geeft Brouwer nog een ‘proeve van eene Catechisatie, over de leere van Vader, Zoon en H. Geest, ten einde te doen blijken, dat dezelve overeenkomstig de gronden in deze en zijn voorgaande verhandeling voorgesteld; voor eene zeer eenvoudige voordragt vatbaar is’, terwijl het geheel besloten wordt met een kort gesprek, tusschen A en B over hetzelfde onderwerp. Ook hier weer,