[Johannes Brill]
BRILL (Johannes) zoon van Johannes Brill, laatstelijk predikant te Middelbert en van Anna Winter, werd geboren den 14den Aug. 1740 te Oldersummergast, alwaar zijn vader destijds v.d.m. was. Hij studeerde in de godgeleerdheid te Groningen, om hier, na volbrachte studie, den 7den Mei 1760, onder voorzitterschap van Prof. L. Offerhaus, na verdediging van een acad. proefschrift de Synodo Ephesinia vulgo ληστριϰη dicta, bevorderd te worden tot doctor in de theologie. Praeparatoir geëxamineerd in de classis Groningen, den 16den Maart 1762, vestigde hij zich daarna metterwoon te Zwolle, en hier ontving hij den 3den Nov. 1763 een beroep naar Scherpenzeel, alwaar hij, na den 14den Dec. peremptoir te zijn geëxamineerd, bevestigd werd den 8sten Jan. 1764, door D. Suermont, pred. te Lunteren. Van Scherpenzeel vertrok hij naar Sliedrecht (ber. 13 Dec. 1774, afsch. 26 Dec., intree 8 Jan. 1775) en vervolgen naar Rijswijk (bij den Haag), (ber. 13 Sept. 1779, afsch. 31 Oct., bev. 14 Nov.). Hier ter plaatse is hij werkzaam gebleven tot zijn dood, die hem den 2den Dec. 1801 overviel.
Van hem bestaan de volgende geschriften:
De praktijk des christendoms. 4 stukjes. Dordr. 1778. |
Rijswijk opgewekt om God te loven in eene redenvoeringe ter inwijding van den orgel. 's-Grav. 1786. |
De treurende maar opgebeurde patriot werkende aan de behoudenis van zijn vaderland, voorgest. ..... op den biddag, 1788. 's-Grav. 1788. |
Het vonnis des doods over alle menschen. Dordr. 1777. |
v.d. Aa vermeldt nog: |
Leerrede op het afsterven van de Hoogwelgeb. baronesse C.C. Collot d'Escury, geb. v. Zanen. Dordr. 1777. |
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1315.