Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Dirk Gerryts Brakel]BRAKEL (Dirk Gerryts of Theodori à) geboren te Enkhuizen in 1608, werd den 13den Maart 1638 beroepen te Beers en Jellum. Terwijl op de eene plaats van hem getuigd wordt, dat hij, na de Lat. school in zijn geboortestad doorloopen te hebben, zich daarna naar de universiteit te Franeker begaf om er in de godgeleerdheid te studeeren (v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1156), heet het elders, dat hij niet gestudeerd heeft (d.w.z. dat hij niet aan een academie is geweest. Zie Romein, Naamlijst der predikanten, dl. I, blz. 176). Niet minder dan 14 jaar heeft hij deze zijn eerste gemeente gediend nl. tot 1652 (gedimitteerd den 31sten Mei 1652) toen hij naar den Burg op Texel vertrok, vanwaar hij in 1653 beroepen werd te Makkum (geapprobeerd den 26sten April). Hier stierf hij den 14den Febr. 1669 (d.i. 68 o.s.). Brakel wordt geroemd als een zeer vroom man, die zich geheel en al wijdde aan de belangen der gemeenten, waarin hij achtereenvolgens gearbeid heeft. Van hem zag het licht: Het geestelijk leven ende de staat eens gelovigen mensches hier op aarde, uyt Godes heylig woordt vergadert en bijeengebragt. Amst. 1648Ga naar voetnoot2). Eenige christelijke meditatiën, gebeden en dankzeggingen om 's nachts, 's morgens, | |
[pagina 561]
| |
's middags en 's avonds te gebruiken, mitsgaders bij andere gelegenheden, 1650. Ook dit geschrift is verscheidene malen herdrukt. Disputatie over de menschwerdinge Jesu Christi. Tegen Hessel Ipes. Amst. 1664. De trappen des geestelijken levens. (Goedgekeurd door de classis van Bolsward den 14den Maart 1670). Dit werkje werd door Wilh. à Brakel op uitdrukkelijken last van zijn overleden vader uitgegeven en is opgedragen aan Hare Hoogh. Albertina, geb. princes van Oranje, enz. Dit geschrift had blijvend debiet en wekte de begeerte op van den Deventerschen uitgever Gerrit de Rijke, om daarvan een oplaag te bezorgen. Een resolutie van 2 Maart 1759, genomen op voorstel van de curatores scholarum, verbood hem niet alleen de verwezenlijking van dit plan, maar gelastte hem ook ‘het boek niemant te recommanderen, veel min aan anderen te geven of te leenen.’ De liefhebbers van mystieke lectuur hebben zich aan dit verbod niet gestoord; integendeel de persen gaven herhaaldelijk nadrukken, al werden deze niet te Deventer opgelegd. Er zag nog een editie van het licht in 1864 te Nijmegen. De geschriften van Th. à Brakel, behoorden tot de zeer geliefkoosde stichtelijke lectuur onzer voorvaderen. Glasius geeft van hem deze schets: ‘Dirk van Brakel heeft in meer dan één opzigt, aanspraak op hoogen lof. Zeer zeker mogt hij in den vollen zin des woords een braaf man en een gemoedelijk prediker genoemd worden. De toon, die in zijne schriften heerscht, spreekt van diepen ootmoed en getuigt van een hart, dat God lief heeft en niets vuriger wenscht, dan warme godsvrucht te bevorderen. Ongetwijfeld wordt dan ook in zijne werken veel gevonden, wat vooral in zijn tijdperk ter versterking in het geloof en ter besturing van zwakke christenen kon strekken en begrijpelijk is het ons, dat de sterke uitdrukkingen, de verzuchtingen, die er in voorkomen, en de mystieke kleur, die over het geheel ligt, wel geschikt zijn om in onze dagen nog de zoodanigen te boeijen, wier hart wel naar warme godsvrucht haakt, maar wier geest niet ontwikkeld genoeg is, om de leer van het Evangelie uit een reiner, eenvoudiger en toch verhevener standpunt te beschouwen.’
‘Dat de schrijver zich niet tot beschouwingen alleen bepaalt, maar tot het werkzame leven indringt en de praktijk des christendoms tracht te bevorderen, blijkt, wanneer wij zijne werken opslaan, maar dit neemt niet weg, dat zijne schriften in toon en uitdrukkingen mystiek zijn. Als bewijs hiervoor schrijven wij af, wat hij (aanwijzende, hoe de geloovige wel gebracht wordt in Godt en rust in Zijne zoete gemeenschap) van den geloovigen, bij wien de werkinge des H. Geestes wast, zegt: ‘so groot ziet hij Godts liefde en de weldaden dan nevens hem in, dat hij daarover als verstomt staat, niet wetende, wat hij zijn God en Zaligmaker zal zeggen of doen voor al zijne liefde, ja dat zoo verre gebragt werd in de zoete gemeenschap Gods, ende zoo nauw met hem word vereenigt door het gelove, ende door de gevoelende werkinge des Heiligen Geestes in zijne ziele, als hij is in zijn gebeden en meditatiën, ende dat hij als bijna ophoud met zijn bidden ende mediteeren, ende is gebragt in God, ende rust in de zoete en zalige gemeenschap ende vereeninge met zijn God ende Zaligmaker, houd zig stil, ende laat God in hem werken, ende werd overgooten met zulken zoeten invloeijing, ende werkinge des Heiligen Geestes, in het binnenste van zijn ziele; daarin hij hem zoo vermaakt dat hij niet | |
[pagina 562]
| |
weet als met liefde zijn God en lieve Zaligmaker te omhelzen en te smeeken met vele zoete woorden ende te zeggen met de bruit Christi: Ik hebbe grooten lust in zijn schaduwe ende zitter onder, ende zijn vrugt is mijn gehemelte zoete. Hij voert mij in het wijnhuis, ende de liefde is zijn baniere over mij. Zijn slinkerhand is onder mijn hooft, ende zijn regterhand omhelsde mij, Cant. 2, 3, 4, 6. Zo word dan de geloovige ziele onthaalt van haren bruidegom Christo, dat zijn vrugt haar gehemelte zoet is, ende dat zij in 't wijnhuis gevoerd zijnde, gedrenkt wordt met specerijewijn, ende van 't sap van granaatappelen, Canticorum VIII vers 2, ende alzo boven haar zelven gevoerd word, dronken zijnde van den aanschijn Gods ende zijnder genade, ende bevind, dat sij so lieflijk word onthaalt ende met liefde omhelst, alzo dat de liefde als een baniere over haar gaat, mids zij de teekenen zijner liefde in 't herte gevoelt, ende dat zij gekust word met de kusse zijnes monds enz.’.... Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1156 en 1157. - Romein, Naamlijst der predikanten, enz. dl. I, blz. 46, 176 en 296. - Sepp, Het Staatstoezicht op de godsd. letterk. in de Nederlanden. Leid. 1891, blz. 222. - Dr. F.J. Los, Wilh. à Brakel, blz. 23, 24, 41 enz. - Glasius, ll. dl. I, blz. 150-152. Zijn beeldtenis, vervaardigd door Joh. Verkolje in zwarte kunst, is in 1686 te Rotterdam uitgegeven. |
|