Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Hendrik Boxhorn]BOXHORNGa naar voetnoot1) (Hendrik) geboren te Brussel omstreeks 1544 als zoon van Melchior, doodgraver aldaar en Gudula Labuse. Na de beoefening der wijsbegeerte studeerde hij in de godgeleerdheid te Leuven, waar hij den graad verwierf van licentiatus | ||
[pagina 550]
| ||
theologiae en tot priester gewijd werd. Benoemd tot deken en pastoor van de kerk van St. Germain te Thienen in Braband, werd hij later door den aartsbisschop van Mechelen tot aartspriester van dat district aangesteld. Aanvankelijk openbaarde zich bij Boxhorn zoo'n vurigen ijver voor de beginselen der R. Kath. kerk, dat hij zelfs tot inquisiteur werd aangesteld; dan langzamerhand ontwaakte de twijfel in zijn gemoed. Vooral had hij bezwaar tegen de leer der transsubstantiatie en het verbod voor geestelijken om te trouwen, en toen uit een minnehandel met Sibilla Styls een kind geboren werd, vluchtte hij met haar uit Thienen naar Mondorf in het hertogdom Berg, alwaar hij met Sybilla huwde, Te Wermelskerken werwaarts hij zich begaf van Mondorf, heeft hij naar alle waarschijnlijkheid voor goed met de Roomsche kerk gebroken en het is hier dat hij 7 jaar lang als predikant is werkzaam geweest. Ons dunkt, de overgang tot de Hervormden, moet ongeveer 1580 of 1581 plaats gehad hebben. In een geschriftje Henricus Boxhoren, tot de Roomsche Catholycke Brabanders (straks komen we nader hierop terug) zegt hij: ‘Ick hebbe 36 jaren gheleeft in 't Pausdom; ende van den 26sten jare mijns ouderdoms in groote dienste des Eerts-Priesterdoms ende der choor-dekanyen, ofte wel ofte qualic, ic en sal geenen rechtveerdigeren rechter hebben dan Godt, die weet dat ick een sondaer was, maer geen hypocryt.’ Letten we nu op deze opgave, dat hij 36 jaar tot de R. Kath. kerk heeft behoord en nemen we in aanmerking dat hij in 1626, 81 jaar oud was (Alb. Stud. Acad. L.B. kol. 194), dan moet hij in 1544 of 1545 geboren zijn en dus zijn overgang tot de Herv. kerk gesteld worden in 1580 of 1581. Na zijn vertrek uit Duitschland is hij te Woerden gekomen, waar hij in elk geval reeds in 1592 werkzaam moet geweest zijn (Reitsma en v. Veen, ll. dl. III, blz. 19). Is hij aanvankelijk, immers de gemeente te Woerden was Luthersch, hier als Luthersch predikant werkzaam geweest; uit het verhandelde in de part. Z.-Holl. synode, gehouden ten jare 1594, leeren we dat hij met zijn mededienaar Zegerus Coninxbergius, de genoemde kerkvergadering bijwoonde ‘met credentie voor hem en zijnen collega Henrico Bocxhoorn’: en verder dat ze ‘als dienaren der kercke tot Woorden nu over de twee jaren sonder de hulpe des synodi (hoewel niet sonder hulpe van sommige particuliere dienaren onder desen synode sorterende) geseten hadden, toestandich sijnde in allen deelen der leere ende ordinancien der kercken deser provincien, alhoewel dat sij in eenige uyterlycke saken tot gelyckformicheydt allesins ter noodt niet en hadden connen commen, dat sy in regard van haren kercken tot Woerden, Bodegraven ende daeromtrent wel begeerden te commen tot eenigen classem, daer de synode soude goetvinden ende haer ordineren, om hulpe ende bystandt tot confirmatie der christelycke leere ende religie met den tydt soo lancx soo meer te hebben.’ Wat gevraagd werd, werd verkregen, als de door de Staten gecommitteerden, de ‘ooverige saecken’ te Woerden zouden beslecht hebben, dan zouden, maar niet eerder, ‘de kercken van Woerden, Bodegraven ende Werder, met den classe van Overrhynlant’, saamgevoegd worden ‘ende eenen classes van Woerden ende Overrhynlant’ uitmaken. Alles ging wel, en Boxhorn, werd voor goed in de Gereformeerde kerk opgenomen. Hij woonde de part. synode bij van 1595, doch met tegenzin van den Magistraat (zie R. en v. V. ll. dl. III, blz. 61 en 62) en ook die van 1596. Bij den aanvang dezer laatste vergadering deed hij een ‘vermaninge uyt het 13e Cap. Matthaei versibus 24 etc. ende is daervan bedanckt geweest.’ Ook is hij op de synode van 1598, waar hij | ||
[pagina 551]
| ||
afgevaardigd wordt naar de N.-Holl. synode, welke onderscheiding hem eveneens te beurt viel in 1599. In 1601 ontvangt hij den last ‘een cort tractaetgen te bewerpen ende naer voorgaende visitatien in druck wt te geven tot waerschouwinge der eenvoudighen, dat se hun met tooversche ende afgeloovighe middelen van genesinghe der siecten niet en vermengen, met briefkens aen den hals te hangen ende tegen de kortse, het evangelie van St. Jan te lesen tegens de vallende siecte, ende diergelycke superstition, meer’. Wegens drukke bezigheden is dit plan niet door hem uitgevoerd en werd het opgedragen aan Donteclok. (Zie Reitsma en v. Veen, ll. dl. III, blz. 206). Dat men Boxhorn als een knap man beschouwde, moge ook nog hieruit blijken, dat hij in dezelfde part. synode van 1601, waar hem werd opgedragen een tractaat te schrijven tegen ‘tooversche ende afgeloovighe middelen’, almee gelast werd om, ten einde aan de conventikelen. der ‘Ubiquitisten ende Libertynen’, zooveel mogelijk een einde te maken, een te Zurich in 1588 verschenen boek, ‘tegen de voornaemste dwalinghen der Ubiquitisten’ uitgegeven in het ‘Hoochduijtsch, in de ‘Nederlandsche sprake’, verkort overtezetten en na visitatie uit te geven. Tot deputatus synodi gekozen in 1601, heeft hij als zoodanig zijn tijd niet uitgediend, want in 1602 is hij vertrokken en komt een ander voor hem in de plaats. (Reitsma en v. Veen, ll. dl. III, blz. 196). Dat hij Woerden verliet, moet, zoo niet geheel en al, dan toch voor een zeer groot deel wel hieraan worden toegeschreven, dat hij met de stedelijke regeering d.t.p. in onmin was geraakt. Door haar werd hij den 29sten Juli 1600 uit zijn ambt ontzet, omdat hij haar op den preekstoel, verachtelijk voor de gemeente had ten toon gesteld. De kerkeraad evenwel gaf hem, voor de vele en goede diensten, die hij aan de gemeente bewezen had een attestatie, en toen hij ze aan de Staten had vertoond, besloten deze hem in de bediening te handhaven en ze schreven aan de regeering der stad Woerden, dat, zoo er eenige klachten waren tegen Boxhorn, deze dan gebracht moesten worden voor de Staten. In 1602 preekte hij te Breda, waar hij, niettegenstaande de Woerdensche kerkeraad alle mogelijke pogingen aanwendde om hem te houden, op last van hooger hand heentrok, dewijl men van oordeel was, dat hij in deze stad, met meer vrucht zou kunnen arbeiden. Als afgevaardigde van de classis Dordrecht, verscheen hij ter synodale vergadering van 1606, waar aan hem ‘met assistentie van D. Uytenbogaerdi ende eenen van den gedeputeerden des classis van Dordrecht’ werd opgedragen te informeeren bij Prins Maurits, in hoeverre of het waar was, dat aan Joannes Gosuinus, op de Zwaluwe, van wien verteld werd dat hij een onzedelijk leven leidde en daar ‘het pausdom’ leerde, door den prins een tractement werd uitbetaald. (R. en v. V., ll. dl. III, blz. 246). Verder is hij ook ter synodale vergadering van 1607. In 1620 is hij een oud man, wat niet verhinderde, dat hij toch nog als visitator classium voor het volgende jaar werd benoemd. Te Breda was hij zeer bevriend met den gouverneur Justinus van Nassau, maar als de stad in 1625 in de macht der Spanjaarden was geraakt, zag hij zich genoodzaakt haar te verlaten. Hij begaf zich nu naar Leiden, waar hij den 12den Augustus 1626 met twee van zijn kleinzonen Henricus Zuerius Boxhorn en Marcus Zuerius, als student werd ingeschreven. Het kennelijk doel van zijn trekken naar | ||
[pagina 552]
| ||
Leiden, kan geen ander geweest zijn, dan te zorgen voor de opvoeding der kleinzonen. In 1631 is hij gestorven. Boxhorn was een warm verdediger van de door hem aangenomen geloofsbelijdenis en met kracht heef hij het R. Katholicisme bestreden. Een zijner grootste tegenstanders was Hendrik Cuickius, hoogleeraar in de wijsbegeerte te Leuven, groot-vicaris en officiaal van den aartsbisschop van Mechelen en eindelijk bisschop van Roermond. Deze heeft hem beschuldigd van vele en verregaande misdrijven, welke beschuldigingen echter door Boxhorn krachtig zijn weerlegd. Boxhorn is een merkwaardige persoonlijkheid geweest, een man wiens naam in eere zal blijven. Een nadere kennismaking is hij ten volle waard. De stijl van zijn werken is levendig, en telkens en telkens weer geeft hij bewijzen van zijn uitgebreide kennis. Van hem zag het licht:
Anticuyckius et Commentariorum de Eucharistica Harmonia, libri tres, adversus Henrici Cuyckii Cancellarii Academiae Lovaniensis Orationem paraeneticam, Transsubstantionem pontificiam, missae idolominiam, et manducationem carnis Jesu Christi corporalem. Accessit justitia reformationis, congregationisque ecclesiae Wourdanae, ad Christianam communitatem, cum Hollandiae et aliarum provinciarum Belgicarum ecclesiis ex Dei verba reformatis. Lugd. Bat. 1598. In 1610 (1611) verscheen: Predicatie van Pr. Joannes de Gouda Jesuwyt, t'Antwerpen op Alderheil. dach (1 Nov.) ghedaen, ende over-ghez. aen Henricum Boxhornium ..... Die daer over Patrem Goudam metten pastoor in den Haghe bij Breda beroept tot Conferentie. Met eenighe marginale aenmerckingen op de zelve predicatie, die met eenen Anti-Pater Gouda hier na breeder zullen verklaert worden. Rotterd. Hiertegen kwam uit: Anti-Pater Gouda, dat is, P. Joannis de Gauda, Priesters van Jesu-wijt Nederslach, over sijn Predicatie op den Paeps-Alderheylighen dach ghedaen, opgheteeckent ende wederleydt, door D. Henricum Boxhornium .... Rotterd. 1611. Tegen Boxhorn: Worm-cruyt voor M. Hendrick Boxhorninck Predicant ende Minister tot Breda ..... Door Godthaft de Vrindt aptekere van Bruessele. Bruessel 1606. (De auteur van dit pamflet is Pater Gouda). Tegen pater Gouda; Tweede ballade aan Pater Gouda de Duysent leughenconstige priester van Jesu-wijt tot Antwerpen, op diversche Leugenboexkens by hem gemaect tegen D. Henr. Boxhorn, ende D. Fransc. Lansbergen. Door een lief-hebber des Cathol. gheloofs. Delf. (Zie nog Meulman, Cat. van Tract. Pamfl. enz. dl. I, blz. 180, no 1233, blz. 171 en 172, 1168, 1169, 1170). Sommatie D. Henrici Boxhornii .... Bediender des H. Evang. tot Breda, aan Joh. de Gouda, Jesuwijt, ende M. Pt. van Doornick (in d. 30 Juni). 's-Grav. 1613. Waerachtich verhael vande disputatie ende het ghespreck gehouden den 4den Januarij 1613 tusschen D. Henr. Boxhornium, bediender des H. Evangelij tot Breda, ende M. Peeter van Dornick ..... Paeps-pastoor in de Haghe bij Breda. Schied. 1613. Vrage van den Bocxhorinck van Breda. Een praetgien tusschen een man van Rotterdam, ende een burger van Breda. Tu quis es? Tot Oudewater, by Gerrit Cornelissen waerseggere, in den Pekelharinck .... (Cf. Petit, Bibl. van Nederl. | ||
[pagina 553]
| ||
Pamfletten. 1ste dl. 's-Gravenh. 1882, blz. 114, no 975). Dit pamflet is op rijm en waarschijnlijk te Antwerpen gedrukt). Antidotum Catholicum; dat is, algemeijn teghen-ghift, tot versterckinghe van alle Christlievende zielen in het ware Catholijcke geloove, op acht genoemde Catholijcke propositien van den abt ende Religieusen van Postel in Kempenlant, om te beantwoorden, solemnelick over-gesonden aen D. Henricum Boxhornium S. Theologiae Licent. ende Pastorem der Gereformeerde kercke van Breda. Tot Delft .... Anno 1610. Achter dit geschrift (blz. 1-122) hebben we: Henricus Boxhoren, tot de Roomsche Catholycke Brabanders, groot 8 bladzijden ongepagineerd. Litteratuur: Paquot, Memoires ..... cet T. I, fo 103 en 104 (uitgebreid). |
|