[Johannes Wilhelmus Bouwmeester]
BOUWMEESTER (Johannes Wilhelmus), geboren den 3den Oct. 1804, werd den 10den Mei 1826 door het prov. kerkbestuur van Drenthe, tot de evangeliebediening toegelaten, en was achtereenvolgens predikant te Kampereiland (ber. 31 Aug. 1826, bev. 7 Jan. 1827, afsch. 18 April 1828), te Borne (ber. 15 Jan. 1828, bev. 4 Mei, afsch. 28 Maart 1841) en te Winterswijk (ber. Dec. 1848 en bev. den 4den April 1841). Hier is hij voortdurend werkzaam gebleven. Met lust en ijver arbeidde hij ‘door God buitengewoon gesterkt naar lichaam en geest.’ Hoe groot de aanhankelijkheid was van de Winterswijksche gemeente, bleek duidelijk den 6den Jan. 1867, toen hij met Deut. VIII:2a zijn veertigjarig jubileum vierde. Emeritus tegen den 1sten Jan. 1872, preekte hij den 31sten Dec. 1871 zijn afscheid met Ruth 1:16 en 17. Hij overleed in 1892.
Van hem zag het licht:
Allereerste gronden tot het aanleeren van muziek en zangkunde. Schoonh. 1860. |
Gedichten voor de lieve jeugd. Edam 1854. |
Versjes voor de lieve jeugd. Amst. 1860. |
Herfstavond. De huisvriend der kinderen. Klein maar rein. Lentemorgen. Liever een boekje. Van alles wat. Vrienden. Zomermiddag. Beschouwingen over het maatschappelijk vraagstuk. Zutphen 1871. |
Handleiding voor muziek en zangkunde. Schoonh. 1874. |
Vier feestzangen voor het Nederlandsche volk. 1874. |