Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Hermannus Bouman]BOUMAN (Hermannus) zag als zoon van Luttonius (geb. den 2den Jan. 1751 pred. te Peize in Drenthe, van den 5den Mei 1776 tot den 19den Maart 1780, toen hij naar Idaard c.a. vertrok, welke gemeente hij in 1798 verwisselde met Harderwijk, alwaar hij in 1825 emeritus werd en den 14den Juni 1836 stierf) en Lucretia Welmina van der Swaagh, het levenslicht te Idaard, den 14den Febr. 1789. Zijn eerste letterkundige opvoeding ontving hij te Harderwijk en te Elburg, later op het gymnasium Velavicum te Harderwijk, waar hij o.a. tot zijn leermeesters had Gerardus Knoop en Mr. Jan ten Brink. De theologische vorming dankte hij aan de professoren Pareau, Nieuwhoff, Clarisse en Ypey, die destijds hunne lessen gaven aan de Geldersche hoogeschool. Proponent onder de classis van Nederveluwe, werd hij beroepen te Oostermeer (den 13den Mei 1812), alwaar hij den 20sten Sept. d.a.v. door de predikanten H.N. Ferff en H. Heppener (deze sprak de bevestigingsrede uit over Jac. III:17) bevestigd werdGa naar voetnoot1). Verroepen naar Finsterwolde (hij preekte den 28sten Mei 1815 in zijn eerste gemeente afscheid), werd hij, vooral door den invloed van Heringa, nadat W.A. van Hengel theol. prof. aan het athenaeum te Amsterdam had bedankt, in Nov. van 1822 benoemd tot prof. in de godgeleerdheid te Utrecht. In den namiddag van den 27sten April 1823 trad hij met Hand. XX:36 het laatst voor zijne gemeente op, en den 20sten Mei aanvaardde hij met een rede: De Belgio disciplinae theologicae, nostra imprimis aetate, sede pulcherima et maxime opportuna het professoraat, terwijl hij den 30sten d.a.v. als academieprediker bevestigd werdGa naar voetnoot2). De vakken, waarin hij onderwees, waren de ‘theologia naturalis’, de exegese en de kritiek van het N.T., waarbij later de exegese kwam van het O.T. en de ‘encyclopaedia theologica’, terwijl hij in 1855, na den dood van Pareau, op verzoek van curatoren, de lessen in de Arabische taal en letterkunde tijdelijk opvatte. Rector der hoogeschool, droeg hij den 26sten Maart 1830 het rectoraat over aan zijn opvolger, prof. C.A. van Enschut, na het houden eener plechtige rede- | |||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||
voering: de historia philosophiae de Deo, sapientiae magistra et ludis secularibus, en den 21 Juni 1836 hield hij een preek, die het licht zag onder den titel: redevoering ter godsdienstige inwijding van het tweede eeuwfeest. (Gedrukt in 1836 te Utrecht, is ze ook opgenomen in de Annales Acad. Rheno Traj. 1836-1837 en in het gedenkboek van het tweede eeuwfeest door van den Bergh). Opnieuw rector gedurende den cursus 1844/45, lei hij den 3den April van laatstgenoemd jaar deze waardigheid neer, met het houden eener redevoering: Oratio et instituta academica quae saeculo 17 fuerunt, in patria cum iis quae nunc ibidem sunt breviter comparant, et memoriam celebrans Frederici Sig. Alexander, Nicol. Corn. de Fremery, Joh. Fr. Schröder. (Gedrukt te Utrecht 1845). De onverdroten ijver van den man, die een zeer zwak lichaam had, droeg de algemeene bewondering weg, en men weet eigenlijk niet wat meer is toetejuichen, de buitengewone kennis van Bouman of de keurige en uitgezochte Latijnsche stijl, waarin hij zijn lessen voordroeg, een stijl, die hem door langdurige en grondige beoefening der klassieken, eigen geworden was. Met het Latijn had Bouman verbazend veel op en de verwaarloozing dezer taal door de theologische faculteiten, was voor hem een bron van animositeit tegen de theologie. In 1859 kreeg hij zijn emeritaat en in den namiddag van den 14den Mei 1864 stierf hij ‘die zoo vele jaren achtereen een licht en sieraad der Utrechtsche hoogeschool, inzonderheid der theol. faculteit mocht heeten.’ Van zijn vroegste jeugd af had hij met lichaamszwakte te kampen gehad. ‘Geheel zijn leven was een bewijs van de heerschappij, die de geest over het stoffelijk deel kan verwerven, en hij zelf wilde, naar den godvruchtigen zin, die in hem woonde, zich daarom als een toonbeeld beschouwd hebben van ‘wat goddelijke kracht en menschelijke zwakheid vermag.’ Moeilijk is het naar waarde te schatten, wat hij gedurende de 36 jaar, waarin hij hoogleeraar is geweest, in deze hoogstgewichtige betrekking voor de godgeleerde wetenschap, voor de academische jongelingschap, voor de Nederl. Herv. kerk gedaan heeft. ‘Genoeg dat hij niet enkel de hem toevertrouwde lessen tot den einde toe met onverzwakten ijver en voorbeeldige trouw heeft waargenomen, maar dat hij af en toe collegie gaf in vakken, waarvoor hij ter doceering niet geroepen was. Krachtig en weldadig tevens heeft Bouman in 1830, den geest zijner volksgenooten weten te bewerken. Gelderlands hoogeschool heeft, na de opheffing van haar bestaan, in hem een geschiedschrijver gevonden, door wien, hetgeen zij in de tijden van haren bloei gesticht en gewerkt heeft, voor vergetelheid bewaard blijft. Ja door het schrijven zijner Geschiedenis van de voormalige Geldersche hoogeschool en hare hoogleeraren (2 dln. Utr. 1844 en 1847), grootendeels (gelijk het heet) uit ongedrukte of zeldzame bescheiden, heeft hij zich een onvergankelijke eerekroon verworven. Het boek legt het meest ondubbelzinnig bewijs af, dat hier geen moeite is gespaard en geen tijd is ontzien om iets goeds, iets van blijvende waarde te leveren en verder van de buitengewoon groote belezenheid van den auteur. Door zijn memoria Clarissii (Memoria Joannis Clarisse theologi. Utr. 1850) heeft de dankbare leerling een even onvergankelijk gedenkteeken voor zich als voor zijn vereeuwigden leermeester gesticht. Door zijn Chartae theologicae librorum censuras et doctrinae sacrae miscella continentes (lib. I, Utr. 1853, lib. II, Utr. 1857), behelzende hoogst belangrijke bijdragen, inzonderheid van dat deel der theol. wetenschap, waaraan zijn leven was toegewijd, is de roem van zijn belezenheid, grondige | |||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||
en veelomvattende geleerdheid, en keurig en sierlijk Latijn, ook in het buitenland verspreid, en door zijn werk: de Godgeleerdheid en hare beoefening in Nederland, gedurende het laatste gedeelte der vorige en den loop der tegenwoordige eeuw. Utr. 1862 (Gemengde historische herinneringen), heeft hij zich in de dagen zijner rust een nieuwen, onverwelkelijken lauwer gevlochten. Dit werk is een strijdschrift tegen Sepp's, door Teylers Genootschap te Haarlem bekroonde prijsvraag: Eene pragmatische geschiedenis van de theologie hier te lande sedert het laatst der vorige (d.w.z. der 18de) eeuw. Wat Bouman bewoog tegen Sepp in het krijt te treden, zet hij op breede wijze in zijn voorwoord uiteen, en we hebben hier alweer een bewijs voor de groote kennis van zaken van Bouman en hoe hij op het gebied der godgeleerdheid van af het einde der 18de eeuw tot op zijn tijd, volkomen georiënteerd was. Voor een juiste kennis van het tijdperk, bezit de Godgeleerdheid enz. een onschatbare waarde. Behalve het reeds genoemde zagen nog de volgende geschriften van zijn hand het licht:
Boekbeoordeelingen in verschillende tijdschriften. Naar aanleiding van 's mans geschriften lezen we: ‘Mogen deze minder talrijk zijn dan van andere vaderlandsche godgeleerden, zij zullen wegens den verbazingwekkenden rijkdom van kennis, wegens de helderheid en bezadigdheid des oordeels | |||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||
en den geest van nauwkeurigheid, waarvan zijn werken getuigen, tot de degelijkste studiebronnen behooren.’ Werkzaam is hij gebleven tot in de laatste oogenblikken zijns levens. Een kommentaar op den brief van Jacobus, waaraan hij, reeds gekromd onder afmattende lichaamspijn, en bij hand over hand toenemende verzwakking, steeds bleef voortarbeiden, was nagenoeg voltooidGa naar voetnoot1), en de half verstijfde hand schreef nog weinige uren vóór zijnen dood, gedachten neder, die heerlijk getuigen, hoe zijn ziel even onbeneveld bleef denken en werken, als de blik zijns geloofs en zijner hope tot den einde toe helder en onbeneveld was. Zijn stoffelijk overschot werd den 18den Mei, naar de laatste rustplaats gebracht en ‘bij het geopende graf hielden de hoogleeraren Doedes, ter Haar en Millies eene toespraak, waarin zij aan den ontslapene een diepgevoelde en welverdiende hulde brachten.’ Dat Bouman lid was van talrijke geleerde genootschappen ligt voor de hand en door den koning was hij begiftigd met de orde van den Nederl. Leeuw. Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. XXI, blz. 150-152 (uitgebreid). Levensberichten van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1864 blz. 261. |
|