Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Paulus Bosveld]BOSVELD (Paulus), werd in 1731 geboren te Dordrecht, alwaar hij o.a. ook van Johannes van Dam, den rector d.t.p., het noodige voorbereidend onderwijs ontving voor de academische studie. Ingeschreven als student in de godgeleerdheid den 3den Mei 1750 (Alb. Stud. kol. 1028), werd hij den 4den Aug. 1755 bevorderd tot proponent in de classis Leiden. Beroepen te Brandwijk en Gijbelland in Maart 1756, werd hij, na afgelegd peremptoir examen den 22sten Juni, den 11den Juli in zijn eerste gemeente bevestigd door den oudsten predikant uit Dordrecht, Ds. Verster. | |||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||
15 jaar ruim heeft hij hier gearbeid (afsch. 12 Juni 1771), toen hij naar Oud-Alblas vertrok (9 Juni 1771-12 Maart 1775), vanwaar hij later (ber. den 30sten Dec. 1774, bevest, den 26sten Maart 1775), naar Dordrecht trok, waar hij gebleven is. Mocht Bosveld zich in de Merwe-stad, jaren achtereen verheugen in een verbazend grooten toeloop van menschen, dit veranderde nadat hij uit den Haag, werwaarts hij in 1796 als representant van het Bataafsche volk verhuisd was, in 1798 de staatkundige loopbaan verliet en weer tot zijn gemeente was teruggekeerd. Doch niet alleen hieraan moet het toegeschreven worden, dat het kerkbezoek bij hem verminderde; maar ook wel degelijk aan het feit, dat hij in zijn bijbelverklaring te veel afweek van de kantteekeningen in den Statenbijbel en van de oude uitleggers. Voor zijn tijd was Bosveld beslist vrijzinnig en zijn invloed op de uitbreiding van een andere richting op godgeleerd gebied dan de alom heerschende en als voor eenig waar erkende, kan en mag niet geloochend worden. In 1802 zag hij zich ‘wegens aandoenlijke lichaams en zielsongesteldheid’, genoodzaakt zijn emeritaat aan te vragen en, ‘na een zesjarig sukkelend leven’, ontsliep hij den 21sten Jan. 1809. Schotel (Kerkel. Dordrecht, dl. II, Utr. 1845) schrijft van hem: ‘Bosveld was in den echten zin des woords liberaal, achting toedragende aan een ieder, die van hem mocht verschillen, rondborstig en eerlijk. Hij beminde de zuivere waarheid boven alles, rekende zich geen arbeid te zwaar, geen moeielijkheid te afmattend, om ze op die wijze te zoeken, op welke hij begreep, er het veiligste toe te kunnen geraken. Toen hij de hoogeschool verliet, was hij reeds een man van uitgebreide kennis, die hij in zijne stille afzondering te Brandwijk en Oud-Alblas dagelijksch zocht te vermeerderen. Het was dáár dat hij vele dier uitnemende geschriften vervaardigde, die hem een blijvende roem in de vaderlandsche kerk waarborgen, en hij die Tijdmeter of beknopte tijdlijst der gewijde geschiedenis van Abrahams geboorte 'ot aan het einde der eerste Christen-eeuw (met de bijlagen daartoe betrekkelijk. 4 dln. Dordr. 1818) begon optestellen, welke, schoon er dan ook sints helderder zicht over de gewijde chronologie moge zijn opgegaan, toch een der voortreffelijkste werken in dat vak kan genoemd worden, waarvoor de meesten der vroegere en latere moeten wijken. Zij is voor de grondige Bijbelstudie onmisbaar, rijk van inhoud en getuigt van Bosveld's uitgestrekte bekwaamheid. Men vindt er veel in, dat men elders te vergeefs zoekt. (Zie: Bijdragen tot de Beoefening en geschiedenis der Godgeleerde Wetenschap, dl. VIII, st. II, blz. 493-507). Van Kampen (Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, dl. II, blz. 578 en 579) noemt haar een werk, hetwelk niet alleen den schrijver, maar het vaderland eere doet, en wanneer het in een meer verbreide taal dan de Nederlandsche gesteld ware, Bosveld's naam algemeen zou beroemd maken.’ Het eerste wat van hem het licht zag waren: Vier brieven over het boek genaamd: de doop der kinderen verworpen en der bejaarden verkoren in vier uitgebreide redevoeringen. Dordr. 1783. Dit boek, dat verscheen onder het pseudoniem Philadelphus tegen het in 1782 te Harlingen, zonder naam uitgegeven bovengenoemd geschrift. ‘Op merkwaardige wijze wordt hier de kinderdoop verdedigd en het betoog getuigt van zelfstandigheid, evenzeer als van grondigheid.’ Verder wordt er van getuigd; dat het nu nog wordt geroemd wegens klaarheid, oorspronkelijkheid en bescheidenheid. ‘Toch werd het in de kerk niet hoog gewaardeerd. De betoogtrant smaakte niet; het strookte ook niet met den heerschenden apologetischen | |||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||
toon van die tijden! Vitringa en Venema werden terecht gezet, en vooral de verbondstheorie kreeg een laatsten stoot. Voor uitverkiezing liet het geen plaats, voor de bijzondere begenadiging des geestes geen ruimte; kortom het was nieuw in vorm van betoog en daarom heterodox in de schatting van zeer velen, hoe orthodox ook de resultaten waren. Doch daarover bekommeren wij ons niet; laat ons open oogen hebben voor de wezenlijke theologische, wetenschappelijke waarde van het geschrift, doorvlochten met gezonde exegetische opmerkingen, over het εἰς τὸ ὄνομα in de doopsformule’ enz. Een 5den beoordeelenden briefGa naar voetnoot1) verscheen in 1786, tegen Schutte's testamentaire theorie, waarin vooral de Kalvinistische opvatting van het avondmaal, als lijnrecht in strijd met het leerbegrip der Hervormde kerk, bestreden wordt. Ook dat smaakte niet, want Bosveld toonde zich alles behalve ingenomen met de kerkelijke censuur vóór het avondmaal, en in het algemeen een vriend van een eigen zelfstandig oordeel. De gevaarlijkste partij in de kerk werd hem vijandig, die partij namelijk, welke beweert de rechtzinnige kerkleer voor te staan en aan wie hij met de stukken bewees, dat zij even weinig de schrift als de formulieren in den rechten zin opvatte.’ De 5 brieven van Bosveld lokten een krachtig verzet uit, en in 1787 verscheen in de Boekzaal (1787a blz. 435-437) ‘een voorstel aan Nederlands Hervormde kerk; aan alle hoogleeraars, leeraars en leden derzelve’ om, wanneer men meende ‘dat de begrippen in die brieven voorgedragen (over het genadeverbond, Gods testament, de kerk, de sacramenten, den doop en het avondmaal) de echte leer onzer kerke niet zijn, noch met de leer van Jezus en zijne apostelen strooken’ dat dan ‘alle hoogleeraars en leeraars worden verzocht, ja ernstig, ter liefde van de waarheid, en ter bewaaring van de zuiverheid onzer kerke gebeden en gesmeekt, om doch de pen op te vatten, en op eene bescheidene en overtuigende wijs, de begrippen in deze brieven vervat, te keer te gaan, hetgeen te nodiger is, daar zij dermate zijn voorgedragen, dat dezelve gereedelijk ingang vinden; gelijk zij reeds met de daad, bij veele leeraars en leden onzer kerke doen.’ Maar, was men van oordeel, dat hier de echte kerkleer en die van Jezus en zijn apostelen wel geleerd werd, dan werden ‘alle hoogleeraars en leeraars gebeden, om doch der waarheid hulde te doen, en niet langer hunne studenten en gemeenten begrippen in te boezemen, die zoo al niet strijdig, ten minste niet glad strokende zijn met de zuivere leer onzer kerke, maar kloekmoedig (hoe veel arbeid het ook kosten mooge) te besluiten, om hunnen leertrant in hunne systemata en leerredenen, vooral over den Catechismus en in het onderwijs van de jeugd te veranderen, opdat doch de zuiverheid onzer leere gehandhaafd, en de dierbaare Euangelieleer zonder deksel, in heur waar en beminlijk licht, in schoolen en kerken geleerd, geloofd en beoefend worde.’ (Dit voorstel is onderteekend E.R.P. cf. nog Boekzaal, 1787a blz. 560, 675 en 676). Niet heel spoedig werd op het ‘voorstel’ ingegaan, en het duurde tot 1789, toen te Amsterdam werd uitgegeven een geschriftje van Alethophilus aan Philadelphus over zijne 5 brieven. (Een bundeltje van 24 brieven). Van dit boekske berichtte de Rott. Courant van den 5den Mei 1789 ‘dat in den persoon van Alethophilus een doorkundig, verstandig, waarheidlievend godgeleerde in deze brieven | |||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||
te voorschijn kwam, die eindelijk aan den wensch der natie voldeed.’ Dan onze tegenschrijver was tegen Bosveld niet bestand, blijkens het in 1789 door dezen uitgegevene boek: Philadelphus aan zijnen broeder den WelEerwaardige Heere N. ter verantwoording zijner leere aangaande de goddelijke verbonden, de kerk en den kinderdoop tegen de brieven van Alethophilus. (Dordr.). Dit boek bevatte een nadere uiteenzetting van zijn bekende gevoelens, ten bewijze, dat hij ‘de pen opgenomen had ter verdediging van de eer zijns kerkgenootschaps in deszelfs leer en praktijk van den doop, in de wegneming van de drukkende gemoedsbezwaren, welke wegens dien doop bij leeraars en ledematen plaats hebben’, hij betoogde nog eens, dat de spiritueele opvatting van het begrip kerk allerschadelijkst was voor de praktijk van den doop; dat de kinderdoop niets anders is dan ‘zoo als men onlangs sprak, het eenigste middel, waardoor iemand gechristend wordt, wijl de kinderen ook tot het volk des verbonds behooren.’ Met een zeer lijvig geschrift van Alethophilus, dupliek of afscheid aan Philadelphus (Amst. 1791), antwoordde Bosveld's tegenstander. Misschien zou dit boek vergeten zijn, indien het niet tegen den Dordschen predikant gericht was geweest. De arbeid van dezen evenwel bleef in eere, want in 1811, werd door den druk verspreid en wel door ‘een vriend van waarheid’ eene korte opgave van de regte verklaring der H. Schriften, volgens de bekende brieven van Philadelphus (Bosveld) over den kinderdoop, benevens de gewigtige gevolgen daarvan in de kinderdoop. Wat Bosveld in zijn brieven verhandelde, werd door hem gedaan op een wijze, die nu stellig niet meer algemeen goedgekeurd zou worden, maar dit neemt niet weg dat wij toch zijn arbeid moeten waardeeren als een proeve van een zelfstandig onderzoek, welke toen haar wedergade niet had. In 1797 verscheen van hem:
Vooral op exegetisch gebied heeft Bosveld veel geleverd, nl.:
| |||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||
Sepp, na uit alle deze exegetische werken een of meerdere proeven gegeven te hebben, van de manier, waarop Bosveld uitlegde, eindigt met van hem te zeggen: ‘Bosveld is in mijn oog de voornaamste schriftuitlegger in dit tijdvak. Indien zulk een man een acad. leerstoel bekleed hadde, de gehalte van het exegetisch onderwijs zou reeds vóór 1815 anders en veel beter geweest zijn. Wat men noemt grammatische en historische interpretatie, daarvan vindt men bij Bosveld de duidelijk kenbare sporen; let wel, ik zeg sporen of aanvang; zijne kennis van de Grieksche taal bepaalt zich tot een gemakkelijk zich bewegen in het spraakeigen des N.T., en wat hoogelijk lof verdient, tot een ernstig pogen, om aan de praeposities en de samengestelde verba hun recht te laten wedervaren.’ Als lof wordt Bosveld aangerekend:
Weinig zijn de lofredenaars geweest, die de onmiskenbare verdiensten van Bosveld hebben gewaardeerd, maar onder hen behooren toch mannen als Heringa en Muntinghe. ‘Laat ons’ (aldus eindigt Sepp zijn beschouwing over hem) er dankbaar voor zijn, dat deze man moed gehouden en zijn pad betreden heeft, in weerwil van zoo weinig aanmoediging en zoo scherpen tegenstand. Zijn heldere geest huisde in een lichaam, dat door de hevigste pijnen gefolterd werd, maar de inwendige mensch was sterker dan de uitwendige. Zijn oog werd niet donker, al miste de tong de kracht tot spreken, en zijne hand het vermogen om te schrijven. Zijn naam blijve in eere bij het nu levend geslacht zoolang het de verdiensten der vaderen waardeert naar het tijdperk, waarin zij leefden.’ Nog zagen van Bosveld het licht:
| |||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||
De laatste 5 verhandelingen en nog enkele andere meer, zijn geplaatst in de bibliotheek van theol. letterkunde. Ten slotte zij hier nog vermeld, dat Bosveld behoorde tot hen, die beslist de scheiding van kerk en staat voorstonden. ‘Hij beweerde, dat de Kerk altoos van den Staat was afgescheiden geweest - dat'er nimmer een Heerschende Kerk bestaan hadt, en dat, voor soo verre deselve mogt bestaan hebben, zij reeds vernietigd was, door de opheffing van alle Uitsluitingen, betreffende de Ampten, dat de Octroyen niet konden afgeschaft worden, zonder vooraf te weeten, waarin zij bestonden. Desniettemin verklaarde hij zich voor de opheffing van alle Belastingen, ten behoeve van de Gereformeerden, door de andersdenkende gezindheden op te brengen; dan dat alles egter so veel het met een goede politie bestaanbaar was. Hij stemde voor de Aanschrijving overeenkomstig het verslag; met voordragt om een Commissie te benoemen tot het ontwerpen van een Plan, strekkende om de kerkelyke zaaken, op een redelyken voet, te schikken.’ Vatten we alles bij elkaar, dan kan niet anders gezegd worden, dan dat Bosveld een zeer merkwaardig man is geweest, een man van beteekenis, wiens denkbeelden en beschouwingen op godgeleerd gebied hebben nagewerkt. Onder de baanbrekers voor de nieuwe richting, moet hij gerekend worden. Litteratuur: Schotel, Kerkel. Dordrecht, dl. II, blz. 553-575. Sepp, Proeve enz. 2de druk, blz. 14, 107 vlg. 124, 129, 132 vlg. 210. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1051-1054, Glasius, Godgel. Nederland, dl. I blz. 144-148. Vaderl. Historie enz. ten vervolge van Wagenaars Vaderl. Historie, dl. XXX, blz. 366 vlgd., dl. XXXIV, reg. i.v., dl. XXXV, blz. 96 enz., dl. XXXVII, blz. 268 en 284. De bibl. van de Maatsch. der Nederl, Letterk. bevat een bundel: Levensbijzonderheden van Joh. Badon ..... P. Bosveld, enz. (Cat. bibl. dl. I, Handschriften, blz. 54). Zie nog in denzelfden Cat. blz. 58, brief van P. Bosveld aan A. Kluit, en id. kol. 532, gedicht op de groene bruiloft van E. van der Dussen en C.M. Vallensis. - Boekzaal, 1809a, blz. 116 en 117. |
|