Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Jacobus Borstius]BORSTIUS (Jacobus) zag het levenslicht te Purmerland, den 15den Juli 1612 ‘uit eerlijke doch onaanzienlijke ouders’. De vorderingen door hem op school gemaakt, trokken de aandacht van den predikant Johannes Jacobi Gool, die zich zijn lot aantrok. Met toestemming der ouders ging hij nu naar de destijds zeer bloeiende Lat. school te Haarlem, met het doel zich voor te bereiden voor de studie aan de Leidsche universiteit. Maar nog niet zoo heel lang was hij te Haarlem, of hij verliet de stad en volgde de Haarlemsche en Assendelftsche predikanten Henricus Swalmius en Joh. Petri Junius naar den Bosch, waar zij, na de inname der stad door Frederik Hendrik, bij leening tot predikanten waren aangesteld. Hier volgde hij de lessen van den rector Eustatius Swartius en kwam er ook in kennis met Gijsb. Voetius en Godefr. Udemans, wien hij later, als predikant te Dordrecht weer ontmoette. Opgenomen in het Staten-college (hij werd als collegii alumnus, den 27sten Febr. 1633 ingeschreven bij de theol. faculteit, op twintigjarigen leeftijd, cf. Alb. Stud. kol. 249), studeerde hij onder Sinafius, F. Hommius, Joh. Polyander, Ant. Walaeus, Ant. Thijsius, J. Trigland, Abr. Heydanus en Lud. de Dieu. ‘Toen | |||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||
ook die stad (in 1636) door de verschrikkelijke pest, die destijds het vaderland teisterde, bezocht werd, bleef hij niet verschoond. Zelfs zette, meldt Chalmot, dat smet hem een pestkool in den nek, welker lidteeken hem namaals, wanneer hij in besmette huizen kwam, waarschuwde.’ Onder de kennissen, die hij in de academiestad bezat, behoorde ook de Engelsche predikant Mr. Hugo Good Year (sedert 1617 d.t.p. werkzaam), die hem grondig onderricht gaf in de Engelsche taal. Na volbrachte studie, werd hij den 9den Juli 1637 proponent in de classis van Haarlem, en den 9den Maart 1638 werd hij, als eerste predikant beroepen te Wormerveer en Zaandijk. Bevestigd den 2den Maart, zag hij zijn pogen om eerst een houten en daarna een steenen kerk (tot dien tijd toch waren in beide gemeenten geen predikhuizen geweest) te krijgen met succes beloond, en den 24sten Aug. 1638 wijdde hij het houten ‘preekhuis’ te Zaandijk in met Jes. II:2; in 1639 dat te Wormerveer met Jes. II:3 en den 1sten April 1642, het steenen kerkgebouw in eerstgenoemde gemeente met Haggaï II:9. Deze drie preeken komen voor in den in 1696 uitgegeven preekenbundel. Beroepen in 1643 te Dordrecht, werd hij aldaar des voormiddags van den 10den Jan. 1644 bevestigd door Ds. Petrus Wassenberg, en aanvaardde hij zijn bediening met 2 Cor. III:15. Groot was te Dordrecht de blijdschap over zijn komst en buitengewoon talrijk was het publiek, dat naar zijn preeken luisterde. Zijn preekmethode was overeenkomstig die van Ludovicus de Dieu en hij volgde die, dewijl hij haar zoo ernstig, krachtig en zielroerend vond. Dit neemt niet weg dat zijn leerredenen, ofschoon zeer verstaanbaar, buitengewoon plat en grof zijn van taal, en niet zonder waarheid, getuigen Ypey en Dermout (Gesch. der N. Herv. Kerk, dl. III, blz. 189 aanteekening): ‘Borstius zocht volkmatig welsprekend te zijn en daarop spitste hij zijn vernuft. Maar zijne leerredenen teekenden een valsch vernuft. Verstandigen konden dezelve soms niet aanhooren zonder meesmuilen.’ Met de grootste geesten, die toen ter tijde te Dordrecht woonden, ging hij om, als daar zijn: Johan van Beverwijck, Robert Paget, predikant bij de Schotsche gemeente, Thomas Marshall, predikant bij de Episcop. gemeente van 1656-1672, Jacob Brant, de geleerde boekdrukker Cornelis Udents, eerst secretaris, daarna predikant te Tiel. Zeer bevriend was hij met de familie de Witt en met den raadpensionaris Johan, die hem zeer goedgunstig gestemd was, terwijl hij hem meer dan eens belangrijke diensten bewees. Deze echter waardeerde Borstius niet immer, want in 1672, als hoofd der prinsgezinde partij te Rotterdam (hij was toen daar predikant), hitste hij het volk zeer tegen den raadpensionaris op en kwam hij met alle kracht tegen hem op. Zal iets minder gunstigs van hem worden getuigd, dan zeker de betoonde ondankbaarheid tegenover den man, die hem steeds welwillend was geweest. Doch niet alleen bij geleerden en mannen van aanzien stond hij in gunst, maar ook bij den lageren man, bij het volk, en men mag veilig aannemen, dat allen zonder onderscheid, hem met groote droefheid naar Rotterdam zagen vertrekken, alwaar hij den 17den Mei 1654, door Georgius Costius bevestigd werd. Stellig mag nog wel als een bewijs, hoe hoog men te Dordrecht met hem wegliep, gerekend worden, dat hij er zes jaar na zijn vertrek, opnieuw beroepen werd. Doch hij bedankte, evenals voor Haarlem, want hij had besloten tot ‘sijn afsterven toe in dese | |||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||
werckplaats sijn werck te wercken.’ Hier te Rotterdam hield hij zich niet slechts bezig met zijn herderlijk werk en het vervaardigen van nuttige geschriften ‘maar hij taste, zoo wel mondeling als schriftelijck (gelijk vroeger de Mennonieten), de Socinianen, Labadisten en Rooms-Catholycken aan, en betoonde sich een vierig voorstander der leere in synodo van 1618 en 1619 bepaald, gelijk blijkt uit zijn gespreck met eenighe, die sich Socynianen noemen. Rott. 1656. Zijn plan echter om tegen hen te schrijven, gaf hij op, toen hij vernam dat Johannes Hoornbeek en Petrus de Witte, die taak op zich genomen hadden. Het getal zijner tegen de Labadisten, uit het Engelsch vertaalde opstellen, is niet gering en uit het Voorlooperken tot waerschouwinghe van alle eenvoudighe herten, Antw. 1661, kunnen we opmaken, dat hij den 12den Aug. 1661, op de Botersloot, een gesprek met zekeren Arnout van Geluwe, over eenige verschilpunten tusschen de Herv. en R.-Kath. kerk gehouden heeft. Te Rotterdam werden zijn preeken met evenveel graagte aangehoord als te Dordrecht. In dl. IX van de Boekzaal van Europa (Rotterd. 1696, blz. 501-511), waar de Vijftien predikatiën enz. aangekondigd worden door P. Rabus, zegt deze (blz. 502): ‘In zijn preken, zegt men, was hij dezelve man (hoewel ik hem nooit gehoort hebbe, want in mijn kindsheid zond of leidde men mij ter kerke, daar hij nooit leeraarde) en om die duidelijkheid en hartelijkheid wedervoer hem in zijn leven dat geluk, dat hij gaarne gehoord wierd; een geluk, 't welk te zeldzamer was, om dat hij 't niet overleefde, maar tot zijn dood toe een groote toeloop van toehoorders behield.’ Waren te Dordrecht velen op 't gebied van kennis en geestesadel zijn vrienden, dit was ook 't geval te Rotterdam en mannen als de predikanten F. Ridderus, Is. le Maire, G. Soestius, S. Simonides benevens Alex. Petri, John Hog of Hoog, Joh. Neray, John Brown en Th. Canton maakten den kring uit, waaronder hij zich bewoog. Alle schrijvers uit de 17de eeuw, die van Borstius gewag hebben gemaakt, roemen zijn waarheidsliefde, oprechtheid en hartelijkheid, maar hij was niet vrij van bemoeiachtigheid, die hem menig scherp woord van den gerechte op den hals haalde. ‘Van gestalte (aldus heet het in zijn biographie, afgedrukt vóór de in 1696 verschenen predikatiën) was hij matig van lengte en vollijvig, vriendlijk van wezen en van opslag der oogen, dog dat hij door ernst had getempert. Vrolijk was hij van aart, en niet onvermaakelyk in zyn bywesen. Syn uitspraack was helder, seer onderscheiden, en genoegzaam, om de grootste kerken van ons land te voldoen. Syne uitdrukkingen waren levendig en ongesogt en hartlyk. Syn geheugenis was sterk en vaststaande. Vlug was hy in syne antwoorden, en toonde in veel voorvallen, dat hy een woord ter regter tijd wist te spreken. In syn omgang was hy opregt en openhartig, en sogt, na Jezus les, de voorzigtigheid der slangen te paren met de onnozelheid van de duiven. Synen God diende hy van harten en tragtte, soo veel als in hem was, sonder aanstoot voor de menschen te wandelen.’ Borstius was een vlijtig beoefenaar der classieken en in het Engelsch was hij, dank zij den omgang met vele Engelsche vrienden, buitengewoon ervaren. Meermalen heeft hij in die taal gepreekt en ook eenige geschriften er uit, o.a. van Ratherford en Durham, in de onze overgezet. Tot het beste wat hij schreef, behoort zijn: Geestelyke geneeskonst, en een der nuttigste werkjes, die hij in het licht gaf is stellig geweest Kort begryp der Christ. leere. Enckh. 1661. Dit boekje werd | |||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||
door Werndly overgezet in het Maleisch (Amst. 1732, in Rom. letters) en in het Tamulsch door Simon Kat (cf. C.A.L. van Troostenburg de Bruyn, De Herv. kerk in Ned. O.-Indië, enz. Arnh. 1884, blz. 423 en 471). Maar niet alleen dat het gebruikt werd in Indië, bij het godsdienstonderwijs, dat aan de inlanders gegeven werd, ook in ons land was het zeer gewild en werd het veel gebruikt. Dit blijkt wel uit het feit, dat het in 1864 te Stadskanaal nog verscheen als: Vraagboekje voor kleine kinderen en in 1867 te Kampen als: Eenige korte vragen voor kleine kinderen. 22e druk. Borstius overleed den 1sten Juli 1680. Sprekende over zijn dood zegt Rabus (Boekzaal 1696, 9de dl. blz. 509): ‘Dus leefde hij hier (d.w.z. te Rotterdam), gezond en welvarende, den tijd van achttien jaren. Maar de overige acht staan hier aangeteekent als jaren van weedom, en velerley smart. Is 't niet een wondere zaak, dat een Man, dien men na zijn dood een grooten steen afhaalt, onzeker blijft, of hem een verzwering in de krop van den blaas pijnt, en dat der geneesheeren konst nog zoo duister is, dat ze nogtans van zoo vele voorteekens en aanmerkingen weten te praten’? Op zijn verscheiden werden verschillende lijkdichten gemaakt o.a. door J. Oudaan, die zeer met hem bevriend was. Enkele staaltjes van dit gedicht komen voor in de Boekzaal, 1696, dl. IX, blz. 509-511, terwijl zijn vriend de Braay zijn beeldtenis, die geplaatst is voor zijn Geneesmiddel tegen den doodt, van een vers voorzag (cf. Schotel Kerkel. Dordr. dl. I, blz. 467). Hij gaf uit in druk:
| |||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||
Na zijn dood verschenen:
‘'t Is (aldus de aankondiger van dezen bundel) geen geheel nieuw werk, dat we hier zien, want een groot deel is reeds voor dezen gedrukt, bekend onder de titels van de vijf predikatiën, het nieuw Sion, en de zugtende bruid over haren bloedbruidegom; dog die alle, en byzonderlijk d'eerste, waren in geen winkels meer te bekomen (wat zeker wel een doorslaand bewijs is hiervoor; dat de preeken van Borstius met verbazend veel graagte gelezen werden). Is 't wonder? uit alle die stapels gedrukte predikaatsiën, die zedert ettelijke jaren herwaarts de wereld wierden opgedrongen, vind men zoo heel vele niet, die by dezen in smakelijkheid mogen halen. Elk heeft zijn gevoelen, en ik het mijn, maar wat behoeve ik te ontveinzen, dat zinlijkheid van taal, beknopte zinsuiting, en een aangename vryheid om ongebonden door den Bibel te spansseren, zonder | |||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||
juist dat eigen en geen ander pad te willen of moeten betreden, dan dat nu elk nieuwerwets uitlegger reeds plat gewandelt heeft, my zonderling kon bekoren?’ (cf. Boekzaal, dl. IX, 1696, blz. 502 en 503). Litteratuur: Schotel, Kerkel. Dordr. dl. I, blz. 449-473. v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 968-972. |
|