Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Jacobus Borsius]BORSIUS (Jacobus) werd te Amsterdam geboren den 5den Januari 1802, uit Jacobus Laurens en Maria de Roo, wier eenig kind hij was. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd verloor hij zijn ouders, en als jongeling zijn grootouders, die de opvoeding hadden overgenomen, en, het zij ter hunner eere gezegd, daarvoor uitnemend zorg hebben gedragen. Het noodige voorbereidend onderricht genoot Borsius op de Lat. school en op het athenaeum in zijn geboorteplaats en den 1sten Juli 1819, werd hij als student in de letteren en in de godgeleerdheid aan de Leidsche universiteit ingeschreven (Alb. Stud. kol. 1251). Met het meest mogelijke succes deed hij zijn academische examens en den 30sten April 1825, had zijn bevordering plaats tot doctor in de godgeleerdheid, na de verdediging van een acad. proefschrift: De primorum hominum Christianorum vita privata. In deze dissertatie worden behandeld:
Het boek werd indertijd zeer geprezen en werd geschreven op aandrang van Prof. W. van Hengel, bij wien Borsius in hooge gunst stond. Stellig is het dat deze eerste pennevrucht iets goeds beloofde voor de toekomst. Ze verraadt lust om uit de bronnen te putten, kennis van het te behandelen onderwerp en groote werkkracht. Vier dagen na de promotie, immers den 5den Mei, werd Borsius door het prov. kerkbestuur van N.-Holland toegelaten als candidaat tot den heiligen dienst en weer 5 dagen later ontving hij een beroep naar de Meern, alwaar hij den 4den Sept. bevestigd werdGa naar voetnoot1). Slechts zeer kort is hij in deze zijn eerste gemeente werkzaam geweest, want reeds in 1826 ging hij naar de Bildt (afsch. te de Meern 5 Juni 1826, intree 2 Juli). Te de Bildt bleef hij tot 1830 (afsch. 18 April) toen hij naar Zierikzee ging (intree 2 Mei, afsch. 22 Sept. 1833), welke gemeente in 1833 verwisseld werd met Middelburg (6 Oct.). Hier is Borsius, die bij zijn gemeente | ||||
[pagina 514]
| ||||
in zeer hooge achting stond, blijven arbeiden tot zijn dood, den 20sten Oct. 1857, die hem, na een ziekte van slechts enkele dagen, tot groote ontsteltenis zijner talrijke vrienden, wegrukte. De dichter J.J.L. ten Kate, destijds zijn ambtgenoot te Middelburg, schreef ter eere van Borsius, een hem waardige levensschets in de Levensberichten van de Maatsch. der Nederl. Letterk., jg. 1859, blz. 61 enz. Borsius was ridder van den Nederl. leeuw en heeft jaren lang zitting gehad in verschildende kerkelijke besturen o.a. is hij meermalen voorzitter geweest van de synode der N.H. kerk. Als secretaris en als bibliothecaris van het Zeeuwsch genootschap, heeft hij zich buitengewoon verdienstelijk gemaakt. 's Mans lit. portret, is in de verzameling van het Zeeuwsch genootschap. Borsius was een geleerd man, een degelijk theoloog en een uitnemend kerk-historicus. Door wat hij op 't gebied der vaderlandsche kerkgeschiedenis geleverd heeft, heeft hij zich bovenal verdienstelijk gemaakt. Wat uit zijn pen kwam getuigt van degelijke, diepgaande studie, het geeft de duidelijkste bewijzen van groote belezenheid, stalen ijver en rustelooze arbeidskracht. Stellig zou hij, indien niet op nog betrekkelijk jongen leeftijd, de onverbiddelijke dood den stoeren werker had geveld, nog zeer veel geleverd hebben, want hij had lust om te werken. We hebben in druk van hem: Onuitgegeven brief van de afgevaardigden der Herv. gemeenten in Vlaanderen tot de onderlinge samenkomst te Gent in 1579; houdende klagte aan de Gedeputeerden der Staten van Holland en Zeeland over Prins Willem I. Het origineel van dit stuk wordt bewaard in het archief der prov. Zeeland. Het opstel is geplaatst in Zeeland, jaarboekje voor 1852. Middelb. blz. 51-111. Het is een hoogst belangrijk artikel, voorzien van een schat van aanteekeningen en een nadere kennismaking ten volle waard. Overzigt van het trapsgewijze toegenomen en bekrachtigde gezag der Geloofsbelijdenis en van den Catechismus, als Formulieren van Eenigheid in de Nederl. Herv. kerk (Arch. v. K.G. inz. v. Nederl. dl. IX, blz. 285-376). Antonius Walaeus in zijn leven en zijne verdiensten geschetst (Nederl. Arch. van Kerkel. Gesch. dl. VIII, blz. 1-55). Deze studie was tot op het verschijnen in 1891 van Dr. J.D. de Lind van Wijngaarden's, Antonius Walaeus, het beste wat over dezen voortreffelijken godgeleerde uit de 16de en 17de eeuw geschreven was. Johannes Snoupsius, predikant op de vloot van de Ruyter in 1661 en 1662, eene bijdrage tot de kennis van den zedelijken en godsdienstigen toestand van de bemanning dier vloot, alsmede van de wijze, waarop in de geestelijke behoefte van het scheepsvolk voorzien werd (Kerk. Arch. dl. I, blz. 345-363). Betrekkelijk nog weinig werd over de evangelieverkondiging op de vloot geschreven, maar onder dit weinige, neemt deze studie van Borsius een zeer voorname plaats in. Allerbelangrijkst is de mededeeling van: eenige nog onbekende bijzonderheden aangaande Mr. Jacob Roggeveen, inzonderheid met betrekking tot zijne godsdienstige denkwijze. Eene bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstige separatisme in Nederland (Nederl. Arch. van K.G. dl. I, blz. 267-371 en dl. II, blz. 423 en 424). We vinden in deze historische bijdrage: van waar Roggeveen tot Middelburg, de stad zijner geboorte overkwam, wanneer hij naar Batavia vertrokken en weder herwaarts teruggekeerd is; waar hij zich, na dien tijd, zoo in als buiten de provincie Zeeland heeft opgehouden: in welke streken van ons vaderland zich destijds de | ||||
[pagina 515]
| ||||
meeste leden van zijn geslacht bevonden; hoedanig hij zich door zijn godsdienstige denkwijze kenmerkte, wat al onaangenaamheden hij zich hierdoor berokkende; en waaraan men het wellicht hebbe toeteschrijven, dat hij zulk een ijverig aanhanger en voorstander werd van het toenmalige mysticisme. Onuitgegeven akten der vergadering van eenige Gereformeerde predikanten, uit de onderscheidene gewesten der Ver. Nederlanden, in 1615 te Amsterdam samenkomen (Nederl. Arch. van K.G. dl. III, blz. 195-264). Ofschoon wat Borsius hier geschreven heeft niet in alle opzichten historisch juist is, bevat toch deze studie ook belangrijke bijzonderheden over de zoogenaamde vergadering van correspondentie. De doorwrochte studie over Hermannus Faukelius, zijn leven, karakter en letterkundige verdiensten, met portret (Id. dl. IV, blz. 183-348). Het wil ons toeschijnen dat de biographie van dezen geleerden voorganger van Borsius in de Middelburgsche gemeente, wel de best geslaagde en meest uitnemende proeve is, van wat hij op 't gebied der vaderl. kerkgeschiedenis heeft in 't licht gegeven. Wie Faukelius wil leeren kennen aan de hand van alleszins betrouwbare bronnen, zal nog steeds tot dezen arbeid zijn toevlucht moeten nemen. Door deze studie alleen, heeft Borsius zich een onvergankelijke eerezuil gesticht, en zich ten volle waardig gemaakt den naam van uitmuntend beoefenaar onzer kerkhistorie. In de Evangelische Kerkbode van 1842 en 1843 vindt men zijn opstellen over den Regensburgschen bisschop J.M. Sailer; over het huis van Wesenbeke; over Luthers's opvatting van de hoofdleer des Evangeliums; in het Tijdschrift de Hervorming voor 1847 en 1848, een bericht over de heropening der abdij of nieuwe kerk te Middelburg; gedachten over orgelbouw en de aankondiging van Hooyer's Kerkelijke wetten. Leerrede over Hand. XX:32. Middelb. 1853. Leerrede over Openb. I:18. Middelb. 1853. Litteratuur: Levensber. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1859 blz. 61 enz., door J.J.L. ten Kate. Nagtglas, ll. blz. 60 en 61. v.d. Aa, ll. dl. XXI, (Haarl. 1878) blz. 142 en 143. Sepp, Bibl. der Nederl. kerkgeschiedschrijvers, reg. i.v. J.D. de Lind van Wijngaarden, Antonius Walaeus (Leiden 1891) blz. 22 en 43. |
|