[Nicolaas Bellaart]
BELLAART (Nicolaas), geb. te Haarlem den 20sten Juli 1696, verloor reeds op jeugdigen leeftijd zijn ouders en werd, daar hij onbemiddeld was, opgenomen in het burger-weeshuis te Haarlem. Na de lagere school bezocht te hebben werd hij bij een timmerman in de leer gedaan, doch wijl zijn hoofd naar de studie en niet naar zijn ambacht stond, stuurde zijn meester hem weg, waarna hij door regenten gebracht werd op de Lat. school, die in drie jaar doorloopen werd. Den 17den Febr. 1716 werd hij als coll. al. bij de theologische faculteit te Leiden als student ingeschreven, en werd hij, na 6 jarige studie, den 14den April 1722 in de classis van Haarlem praeparatoir geëxamineerd. Na den dood van den adjunct-predikant Gerard van Way te Leerdam (den 12den Sept. 1726), preekte hij hier den 11den Oct., waarna hij den 4den Nov. beroepen en den 28sten Januari 1728 bevestigd werd. Uitstekende uiterlijke preekgaven had hij niet, maar in zijn ‘voorstel was hij klaar en vooral regtzinnig’. Ook predikte hij met naarstigheid, hetgeene blijkt uit een getal van ‘3633 predikatien’ door hem gedaan.
In den zomer van 1752 als visitator ecclesiarum in de classis Buren de kerken bezoekende, verdronk hij bijna aan het Oudslijker veer, slechts door een toeval werd hij van een wissen dood gered.
Jaren achtereen was hij in genoemde classis quaestor en actuarius en eenige malen ook was hij lid van de Z. Holl. synode, waaronder de classis Buren destijds ressorteerde. Drie jaar vóór zijn dood, die hem den 27sten Nov. 1768 overviel, werd hij salvo honore et pro parte stipendio, emeritus verklaard.
Van hem verscheen:
Davids-vreede-wensch over Jerusalem uit Psalm CXXII:8. Nader uitgebreid en over de loffelijke stad Haarlem uitgesproken in eene Leerrede gedaan in de groote kerk des avonds 22 Dec. 1726.
De voorrede werd geschreven door Gijsbert de Brouwer, predt. te Haarlem.
Litteratuur: Boekzaal 1769a blz. 60-66.