[Gerrit Barger]
BARGER (Gerrit), geboren te Amsterdam den 10den Sept. 1817, werd, na genoegzame voorbereiding, den 9den Juni 1836 te Leiden ingeschreven als student in de godgeleerdheid en in de letteren. Toen dit geschiedde, was hij reeds student aan het ath. illustre te Amsterdam en wel zeker liet hij alleen zijn naam schrijven in het album van de Leidsche academie om hier examen te kunnen doen. Stellig is, dat hij nooit te Leiden de colleges heeft gevolgd. Van Amsterdam trok hij naar Utrecht, den 4den April 1837, om zich hier verder voor de evangeliebediening te bekwamen.
Den 8sten Oct. 1841 werd Barger bevorderd tot propenent bij het provinciaal kerkbestuur van Gelderland en den 1sten Febr. 1842 volgde zijn beroep te Nigtevegt, waar hij den 8sten Mei bevestigd werd, door Prof. H. Bouman uit Utrecht, met Efez. II:4-6. De bevestigde aanvaardde zijn werk met een leerrede over Coll. III:11b. Ruim 5 jaar heeft Barger in deze zijn eerste gemeente gearbeid, toen hij naar Vreeland verhuisde. Hij was hier den 10den Aug. 1847 beroepen en na den 17den te Nigtevegt zijn afscheid gepredikt te hebben, werd hij den 31sten Oct. bevestigd door Ds. J. Stroeve uit Amsterdam. In 1852 ging hij naar Delftshaven, maar keerde in 1855 weer naar Vreeland terug, dat hij in Juni 1856 verwisselde met Utrecht. Om gezondheidsredenen zag hij zich genoodzaakt zijn eervol emeritaat aan te vragen tegen den 1sten Juli 1867. Na een tweejarige rust werd de onvermoeide man benoemd tot zendingsdirector der Utr. zendingsvereeniging, wat hij tot 1875 gebleven is. Hij, de laatste secretaris van het gezelschap ‘Ernst en Vrede’, overleed den 12den April 1877.
Van hem zag het licht:
Arnim Blumberg; De hoogere standen beschouwd in het licht des Christendoms, geschreven in Februari 1851. Naar den 2den Hoogd. druk bearbeid. Schied. 1851.
Naar aanleiding van H.J. Spijker's preek over Joh. 17:20 en 21. Amst. 1848, schreef Barger: Onpartijdige beoordeeling der leerrede van H.J. Spijker, over de ware eenheid der christ. kerk. Amst. 1848.
Het geschrift van C. Broere; Een bezadigd woord aan mijne welgezinde Prot. landgenooten ter gelegenheid der R.K. kerkregeling (Amst. 1853), gaf hem in de pen: Antwoord aan de Heer C. Broere. Rott. 1853.
De Heiland en de deugdzame dochter, leerrede naar Marc. X:21a. Arnh. 1852.
Onze voorbereiding tot den heiligen strijd, leerrede over Jos. V:13-15. Rott. 1853.
C.A. Auberlen; De goddel. openbaring. Een apolog. proeve. Uit het Hoogd. vertaald en met enkele aanteekeningen voorzien. Rotterd. 1ste stuk 1862 2de st. 1863.
Antwoord op den open brief van C.W. Opzoomer, door Anastasio. Utr. 1862.
De zaligheid en heerlijkheid der kinderen Gods. Leerrede gehouden te Utrecht in de Domkerk den 3den Jan. l869. Utr. 1869.
Dalton Immanuel. De Heidelbergsche Catechismus, als belijdenisschrift en stichtelijk boek voor de herv. gemeente verklaard en aangeprezen. Uit het Hoogd. vert. onder toezicht van G. Barger. Utr. 1873/64.
Litteratuur: Boekzaal. 1841b. blz. 511; id. 1842a. blz. 252 en 648; id. 1847b. blz. 358, 634 en 635; id. 1848b. blz. 343 en 471; id. 1849b. blz. 610. St. v. W. en Vr. 1867. blz. 218 en 550. id. 1877. blz. 595 en 960.