Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Frans Baltensz]BALTENSZ (Frans). Hoewel David Jorisz in 1556 te Bazel was gestorven, bleef zijn invloed zich nog tot diep in de 17e eeuw handhaven. Frans Baltensz althans behoorde onder de enkele aanhangers, die de dweepzieke Wederdooper nog in de eerste decenniën der 17e eeuw te Dordrecht had (zie Nav. XXVII, blz. 159). Waarschijnlijk was hij de zoon van schipper Balthen Fransz., kapitein der Watergeuzen, die medegewerkt heeft om Dordrecht te bevrijden van het Spaansche jukGa naar voetnoot1). Volgens sommigen was deze Balthen Fransz ouderling der Dordsche gemeente. Onder degenen, die tegen de beroeping van Johannes Vossius protesteerden, was hij een der eerstenGa naar voetnoot2). Onze Frans Baltensz was boekverkooper van zijn beroep en boekdrukker tevens. Na zich als zoodanig reeds vroeger door de uitgave van eenige kleine geschriften bekendheid te hebben verworven, verscheen van zijne eigene hand in 1635 een werkje, getiteld: Gulden kleinoodt, strekkende tot verclaringhe van het 13e Capittel des Euangeliums Johannis, bij Nicolaas Centen. Een riem exemplaren verdeelde hij ter verspreiding onder zijne medeboekhandelaren. Daar dit echter zonder goedkeuring van kerkeraad en magistraat geschied was, werden de exemplaren in beslag | |
[pagina 311]
| |
genomen. De enkele gedeelten er van die in den Dordschen kerkeraad waren voorgelezen, ontlokten aan deze vergadering de verklaring, ‘dat het een hersen-, sinneloos schrift was, daar uit geen verstant in 't alderminste kon gevat of geraapt worden.’ De schrijver zelf werd voor ‘seer zwack ende kranck van hersenen’ verklaard. Ondanks dit alles liet onze Frans zich niet ontmoedigen. In 1648 verscheen als een vervolg op het bovengenoemde Kleinoodt, De Samaritane ofte Spieghel der Godtsvreesentheyt en Eerbaerheyt, enz. Gedaan door Fs. Baltensz. tot Dordrecht. Ook ditmaal was hij zelf de uitgever. Dit geschrift maakte een allerwonderlijksten indruk, zoodat het verhaal opkwam, dat het in den oorspronkelijken vorm zoovele grove aanvallen tegen kerk en staat bevatte, dat de regeering de uitgave verboden had. En daar Frans Baltensz toch wilde, dat het zou worden uitgegeven, knipte hij het manuscript in snippers. Na deze door elkaar geschud te hebben, zou hij ze weder saamgeplakt hebben en aldus een boek de wereld hebben ingezonden, waarvan geen sterveling iets begrijpen kon. Van dit door onverstaanbaarheid vermaarde boek schijnt later nog een tweede druk verschenen te zijn. Hoe onzinnig het boek er nu ook uitziet, toch is blijkbaar het hierboven meegedeelde verhaal onwaar, geboren louter uit de moeilijkheid om het te begrijpen. Ongetwijfeld was de auteur iemand, die van taal en stijl niet het minste begrip had, en de interpunctie is van dien aard, dat, wie elk leesteeken wegdenkt er het meeste van begrijpt. Maar de sleutel der verklaring is gegeven in het feit, dat de schrijver alles heeft willen uitleggen. Hij stelt zich lezers voor, die men leeren moet wat b.v. ‘zijn, liggen, roepen, een stad, een tafel, een brood’ is. B. v. Joh. 13:12 luidt: Als hij nu hare voeten gewasschen hadde, ende sijne kleederen ghenomen, sat hij weder aan de tafel. Op de volgende wijze maakt hij dit duidelijk: ‘Wanneer de Heere op die tijt de Twaelve de nederste deelen van haer Lichaem des Vleesches nat ghemaeckt ende ghedrooght met dat stuk lijwaet geschiede te hebben, ende gegrepen geschiede te hebben de opperste bedeckinge of om-hanginghe van sijn Lichaem des Vleesches, daer het anders mede bedeckt of om-hangen was, stelde de Heer andermael sijn lichaem des vleesches ghekromt wesende op de Stoel of Bancke bij de Tafel.’ Met deze sleutel is menige bladzijde te verklaren en het blijkt, dat het door elkander schudden van de afknipsels zeer zeker eene verzonnen verhaal is; ook al moet erkend worden, dat, als hij in dogmatische excursen vervalt, dikwijls geheele bladzijden met wartaal gevuld worden. Nog schreef hij: Historie van Josef, den zone Jakobs enz., Dordr. 1648. Woordel. verklaringhe van thien Capittelen in Johannes. 1648. kl. 8o. Litteratuur: Dr. Schotel, Iets over de Samaritane van Frans Baltensz, in de Vaderlandsche Letteroefen. van Dec. 1835. J. Barueth; Holl. en Zeel. Jubelj., blz. 145. Nav. I, 90, 115, 152; IV, 384; V, 150; XI, 170, 237, 300; vooral XII, 85, 115; XXVII, 159. v.d. Aa; Biogr. Woordenb. i.v. Sepp; Het Staatstoezicht enz. Leiden 1891. blz. 70-72. |
|