Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[IJsbrand Balk]BALK (IJsbrand)Ga naar voetnoot1), was geboren in Friesland, waarschijnlijk wel te Balk, aan welk dorp hij dan zijn naam zal hebben ontleend. Af en toe vinden we, dat stukken, door hem onderteekend zijn; ‘IJsbrandus Balkius Reynhardus Frisius. Niet onwaarschijnlijk is Reinhard zijn familienaam, omdat, gelijk gewoonlijk geschiedt, indien Reinhard de naam des vaders was, er dan geschreven zou staan Reinhardi fil. Hoe dit ook zij, tot nu toe is van zijn eerste levensjaren, weinig bekend. Reitsma (Gesch. van de Herv. enz. 2de druk. blz. 105), zegt dat hij priester geweest is te Heeg, terwijl het feit, dat hij veel later te Leiden, in het Alb. stud. werd ingeschreven als licentiaat in de rechten, een vingerwijzing is, dat hij zich aan de een of andere buitenlandsche universiteit, dien titel verworven heeft. Vóór 1564 vernemen we eigenlijk niets stelligs omtrent hem. In dit jaar toch trad hij op als predikant te Norden, niet zooals overal gezegd wordt, der Luthersche, maar wel degelijk der Gereformeerde gemeente aldaar, die eerst eenigen tijd bediend was door Cooltuin, die te Emden werkzaam was. Omtrent deze aangelegenheid lezen we in het ten jare 1594 te Bremen bij Berendt Petersz. uitgekomen Gründtlicker Warhafftiger Bericht van der Euangelischen Reformation, der christlicken Kercken tho Embden und in Ostfrieszlandt. u.s.w. S. 405: ‘Dewyle auerst de Kercke tho Embden ehres Deners nicht lange entraden konde, so hefft Godt twe gelehrde, wolbegauende Menner Wicherum und Isebrandum Balckium, de doch vorhen nicht ahne Denst gewest, vnd als rechtgelöuige Lehrer mit Ehren im Lande gedenet hadden, angewesen, so sick des bedröueden Standes der Kercken tho Norden, so wyt angenahmen, dat se vp erforderent der Hogen Ouericheit, ond hartlicken begeren der rechtgelöuigen, van ehren rowigen Densten sick beropen, vnd tho Norden in der groten Vnrowe instellen laten.’ Dat Balk en Milezius het te Norden alles behalve aangenaam hadden, door allerlei verdrietelijkheden hen berokkend door de, aanhangers van Ligarius is een feit; zelfs des nachts werden ze overlast aangedaan, zóó dat ze zich met een rekwest wendden tol de hooge overheid. Veel heeft dit naar 't schijnt niet geholpen, want heel lang zijn ze te Norden niet geweest, toen ze naar Nederland terugkeerden: ‘Als nhu de beyden des Unfredens tho Norden auerdrotich geworden, vnd Godt der Herr de fryheit des H. Euangelions ock in den benachbarden Nedderlanden vpgahn laten, sindt de gemelte beyde Prediger als vth den Landen gebaren, neffens andern darhen gefordert, vnd hebben solcken nyen Berop deszthowilliger angenahmen, dewyle de van Norden, als se dorch Ligarij vortreck, etwas tho rowe gekamen, sick vornehmen lahten, dat se leuer dorch Landtsaten, als dorch Vthlendischen wolden bededet syn (Gründl. Warh. Bericht. S. 406)’. In Friesland weergekeerdGa naar voetnoot2) heeft hij eenigen | |
[pagina 302]
| |
tijd dienst gedaan te Leeuwarden, vanwaar hij naar Antwerpen getrokken is, waar hij eerst zijn intrek schijnt genomen te hebben in de Gasthuisbeemden, bij een metselaar, later in ‘'t Sweert’ bij Aert v.d. Beken (cf. Dr. L.A. Langeraad Guido de Bray. blz. 64. noot 1). Hij preekte in het Vlaamsch o.a. eenigen tijd in de ‘Lange Kerk’, die stond in de Mollenspan of Mollekens-rame, een ledig erf in de Gasthuisbeemden, aan de stadsvest bij de Huivetters (Leerlooijers) toren, en uitkomende in het Hopland. Van deze kerk had Balk den eersten steen gelegd, den 24sten Sept. 1566Ga naar voetnoot1). Voor de laatste maal sprak hij er voor zijn gemeente op den 9den April 1567 en wel over den tekst Marcus 4:30-32. Het is me niet duidelijk geworden, hoe Rahlenbeck ('Inquisition et la réforme en Belgique. Brux. 1857. p. 47) er toe gekomen is te beweren: ‘Deux camps luthériens se formèrent à Anvers. Nos martinistes ou luthériens démocrates sont représentés par Balthasar Houwaert.... IJsebrand Balk dit Strabius, venu de Francfortsur-le-Mein.’ Immers bij de Luthersche partij heeft Balk zich nimmer aangesloten en in de ‘liste des personnes suspectes dressée à Anvers par les soins den conseillers-inquisiteurs (cf. L'Inquisition. cet. pag. 262-270) vinden we op p. 263: onder ‘Les predicans Calvinistes’; ‘Isenbrandt, en flamand. cet. Deze opgave is juist: hij behoorde tot de Gereformeerden, zij het ook tot de gematigden onder deze partij en geenszins tot de Lutherschen. Waarschijnlijk is Balk, na Antwerpen verlaten te hebben, naar Engeland getrokken, waar we hem in 1569 ten minsten aantreffen als predikant te Norwich (cf. J.S. Burn; History of the Foreign Protestant Refugees in England. pp. 202 en 218Ga naar voetnoot2). In Januari (den 2den) 1570 had de toenmalige predikant te Sandwich, Jacobus Bucerus, eenige theses van hem ontvangen, over de vraag of de kinderen der papisten al dan niet mochten gedoopt worden (cf. Hessels: ll. T. II fo. 333)Ga naar voetnoot3) en niet lang daarna beklaagde hij zich bij G. Wingius en Bartholdus Wilhelmi over Herman Moded, die hem van enkele dingen beschuldigde, welke hij zelve bedreven hadGa naar voetnoot4). Blijkt uit de bescheiden dat het noch met Helmichius, noch met diens voorganger goed gegaan was te Norwich, ook met Balk bleeft 't er niet in 't reine. Zoo vinden we in een brief van het consistorie d.t.p. do. den 24sten Juni 1571, gericht aan dat te Londen, dat in de gemeente driemaal achtereen oneenigheid was ontstaan, waardoor de gemeente met ondergang bedreigd werd: ‘ende dat alle door | |
[pagina 303]
| |
ongelijcheit der natuere zeeden, ende manieren van sommeghe predicanten bij ons, ende oock der ghemeinte die ellecander qualick konnen leeren kennen oft ten minsten qualick connen tot ellecanderen accommodeeren.’ Treurig, meende het Sandwichsche consistorie, zou het zijn, indien, tengevolge daarvan, de gemeente zou ten ondergaan, en daarom stelde het voor ‘oft tot preseruatie onser kercke niet becommelick en ware dat onsen zeer lieuen ende welbeminden broeder Mr. Georgius Sylvanus, die den meesten deele onser ghemeinte alhier so ghedient ende ghekent heeft, soo oock can hem in zulker wijse waer doore de menschen te winnen zijn gherechtlick voughen, hem mochte hier toe imploijeren, ende dat onsen Broeder Isebrandus aldaer bij vlieden in zijner plaetse mochte commen ende dienen, het welck so het geschieden conde, so souder (emmers onses bedijnckens) gheduerghe weluaert so in vlieder so in onser Kercke moghen floreeren, waerom ons ernstich versouck ende begheerte es dat ghij hier in vlieden vuterste deuvoor, ende nersticheit doen wilt op dat zij beide so Isbrandus so Sylvanus hem hier toe mochten bewilleghen, zult oock God ende zijner ghemeinte hier (zo ghij het becommen cont) grooten ende zonderlinghen dienst doen.’ Van de ruiling is niets gekomen, maar dat hij er weggegaan is, is een feit en dat wel ten gevolge de oneenigheid, die er, terwijl hij daar predikant was, tusschen hem en de gemeente was ontstaanGa naar voetnoot1). Op de vraag, waarheen Balk getrokken is, nadat hij Norwich verlaten had? moet geantwoord worden, naar Maidstone. In een brief, toch den 1sten Juli 1572, door het consistorie dezer gemeente geschreven naar Londen (Hessels; ll. T. III. pars I. fo. 170 en 171), wordt ons gezegd, dat twee broeders uit Sandwich aldaar gekomen waren, ‘met brieven an onsen broeder Dominum IJsbrandum Balkium, nv ter tijt by ons inden worde des Heeren dienende, dat die Consistorie van Sandwijts hem begheeren om voor eenen tijt haerlieden in ghelijcken dienst des worts bij te staene, waerdoor wy gheen cleyne zwaricheyt in dese onze ghemeente zien, die God lof nv tot vrede ende eenicheyt haer alzo doir zynen arbeyt begheuen heeft, dat zo verre hy by ons hadde moghen blyuen zo langhe de zake Nicasy eens oft anders gheweest hadde, wij twijfelen niet de Keircke alhier zoude teenemael van alle twist ende oneenicheyt, van alle erreuren ende dwalynghe Nicasy ghevryt hebben gheworden, die wy vreezen dat doir zijn vertrecken weder doir die veranderynghe des dienaers zoude mogen ontstaen.’ Duidelijk wordt ons hier dat Balk te Maidstone gekomen is in plaats van Nicasius van der Schuere en dat hij er met zegen werkzaam was, reden waarom men hem behouden wilde. Dan hoe erg het ook was, hem te moeten missen, lettende op den nood der kerk te Sandwich, zoo wilde toch het consistorie van Maidstone hem laten trekken. Wat in deze moeilijke omstandigheden moest gedaan worden, werd te Londen gevraagd. Oordeelde het consistorie d.t.p. dat Balk naar Sandwich behoorde te vertrekken, dan zou men afstand van hem doen, maar dan diende men er ook voor te zorgen, dat in zijn plaats, weer een geschikt persoon te Maidstone kwam. Ongetwijfeld is het advies van het Londensche consistorie geweest, dat Balk naar Sandwich moest gaan, en zeker is hij nog in 1572 derwaarts | |
[pagina 304]
| |
getrokken. Immers schreef hij den 26sten Maart 1573 uit laatstgenoemde plaats, aan den blijkbaar reeds eenigen tijd te Londen vertoevenden ouderling Johan Begrandt of deze eens bij het consistorie aldaar wilde informeeren, hoe men handelen moest met hen, die den hertog van Alva van victualiën voorzagen. Men had te Sandwich feitelijk de lui, die dit deden onder censuur gezet en ze van de avondmaalstafel afgehouden, doch wist niet of dit goed was. Tijdelijk zou de zaak blijven rusten, totdat men uit Londen een afdoend advies had gekregen. Uit den inhoud van den brief is zeer goed op te maken, dat Balk al geruimen tijd te Sandwich was, toen hij dit een en ander schreef (Hessels; ll. T. III. p. I. fo. 207 en 208). Omstreeks dezen tijd had men ook te Dordrecht pogingen aangewend, om hem aldaar als predikant te krijgen (Hessels; ll. T. III. p. I. fo. 209) en werkelijk schijnt hij er sterk over gedacht te hebben, naar de Merwestad te gaan (Id. fo. 217), maar gebeurd is het niet, hij bleef te Sandwich. We vinden er hem den 7den Febr. 1575 (Id. fo. 285 en 286) en het was ook hier dat hij op Woensdag den 2den Nov. 1575 een twistgeprek hield met Adriaan Obry (Obrius), dat in geschrifte naar Londen werd gezonden, en waarvan het consistorie aldaar getuigde in een schrijven van de hand van Wingius: ‘In dese scriften, werd, mijns achtens, alleenlick ghehandelt van woorden ende wysen van spreken, ende hoewel dat deen eigenlicker spreict dan dander, zo dunct my nochtans niet datter zulcke pugnantie of contrarieteit zy of het verschil en moge lichtelick vereenigt werden, indien deen des anders woorden rechtsinnelick verstaen ende eenvoudelick vutlegghen wille’ (Id. T. III. p. I. fo. 349. cf. ook fo. 431). Symeon Ruytinck, vertelt ons dat, die van Sandwich, die te Londen hadden bericht ‘datse over ettelijcke jaren ('t wordt verhaald op 1599), de Coninginne (Elisabeth) aldaer zijnde, hare Majesteyt aenspraken door Isbrandum Balkium, Predicant, haer vereerende met een silveren kistken, daer 't kindeken Moses in lagh, daermede te kennen gevende, dat de Gemeente aldaer ghevlucht, was door Godes voorsienigheyt bewaert gheweest, ghelijck Moses op 't water’ (cf. W. der M. Ver. Serie III. dl. I. (1ste stuk) Utr. 1873 blz. 162). Praeses was hij van 't ‘Colloquium of Tsamengespreck’ begonnen den 22sten Mei 1576 te Londen (Id. Serie II. dl. I. blz. 11), en toen hij zoo'n colloqiuum, daartoe saamgeroepen door de kerk te Sandwich, in Mei 1578 weer bijwoonde, werd hij daar afgevaardigd, om de nationale synode, die te Dordrecht stond gehouden te worden, bij te wonen (Id. blz. 40)Ga naar voetnoot1). Terwijl hij hier was, kwam er ter vergadering een schrijven in, do. 13 Juni van de edelen en notabelen van Gent, waarbij de ‘dienaers des goddelicken woorts versamelt op het Synodus tot Dordrecht’ verzocht werden om zooveel in hen was te helpen, ten einde de Gentsche gemeente van goede dienaars te voorzien ‘ende zonderlinghe van onsen metbroedere Isenbrando, die wy hier oyck grooteliex van doene hebben (Rutgers; ll. blz. 321).’ Teruggekeerd te Sandwich, treffen we hem den 10den Sept. weer te Londen aan, alwaar hij met den ouderling Jan van Roo, die met hem naar de Dordsche synode was afgevaardigd, verslag uitbrengt van het op deze kerkelijke bijeenkomst verhandelde (W. d. M. Ver. Serie II. dl. I. blz. 48). Lang na dezen is Balk niet meer te Sandwich gebleven, want nog vóór het jaar ten einde was, bevond hij zich | |
[pagina 305]
| |
te Antwerpen, waar hij reeds eenmaal gewerkt had. In Vlaanderen was de oogst groot, maar er was gebrek aan arbeidskrachten, die overal werden gevraagdGa naar voetnoot1) en zoo was ook tot Balk in Engeland, de roepstem gekomen; en feitelijk nog verbonden aan de gemeente te Antwerpen, ging hij naar deze toe, die al de liefde had van zijn hart. In April 1579 was hij hier een der drie vaste predikanten (Hessels; ll. T. III. p. I. fo. 551), terwijl er in September zes waren (Id. fo. 561). Twee jaar later werd hij beroepen te Leiden (Id. fo. 650). 't Was dus in hetzelfde jaar 1581, waarin hij de synode te Middelburg bijwoonde, bij welke gelegenheid hij zich gekozen zag tot scriba, terwijl aan hem, aan Arnoldus Cornelii, Taffijn en Lydius werd opgedragen een ‘Corpus disciplinae by advys des synodi vut den acten synodael te maecken’, dat, als zulks gebeurd was en nadat het synodaal goedgekeurd zou zijn, overgegeven moest worden ‘den generalen staten ende te bidden dat sijt sancieren.’ Zeer verdient het de opmerking dat Balk de sententie, door de Middelburgsche synode geveld over C. Coolhaes, niet wilde onderteekenen, wat moeite daartoe ook werd aangewend, reden, waarom ze besloot aan de classis van Brabant te schrijven, ‘hoe dat IJsebrandus inde sacke Coolhaes hem heeft gedragen ende dat sy op een ander tijt nyemanden seijnden, dan die den actis wille onderschrijven’ (Rutgers; ll. blz. 372). Over deze zaak werden ook in de classis Dordrecht brieven voorgelezen en werden eenige gedeputeerd om hen (te Antwerpen) te vermanen, dat Balk niet meer naar een synodale-vergadering zou gezonden worden (cf. W. d. M.V. Serie III. dl. II. 2de stuk. Utr. 1878. blz. 101). 't Was niet voor de eerste maal dat Balk in 1581 in de zaak Coolhaes betrokken werd; dit was reeds het vorige jaar gebeurd. In 1580 toch was hij door de gemeente te Leeuwarden voor eenigen tijd ter leen gevraagd, gelijk blijkt uit een brief van H. van de Corput, den 8sten Mei 1580 uit Dordrecht aan Arent Cornelissen te Delft geschreven en waarin we o.a. vinden: ‘Hermannus (Herberts) is na den drie weken na Paeschen wederkomen; nu sal ick corts eens na Breda verreijsen, ende daerna, alsoe Isobrandus Balck nootsaeckelick drie maenden verleent sal worden in Vrieslant, soe sal Hermannus na Antwerpen reysen.’ Op de reis uit Antwerpen naar Friesland, of liever op de terugkomst van Balk uit Amsterdam (want verder is hij niet geweest, dewijl hij ongezind was den tocht voort te zetten, wegens oneenigheden in Fr. met de Wederdoopers) is hij te Leiden geweest en toen werd zijn hulp ingeroepen, om, kon het zijn, de twisten, die de gemeente aldaar beroerden, te beslechten. Aanvankelijk gelukte het hem, doch op den duur, heeft hij niets uitgewerkt. Maar had men Balk te Leiden als een man, die vrede wilde, leeren kennen, dit heeft er stellig toe bijgedragen, dat hij in 1581 (gelijk we bereids meedeelden) aldaar beroepen is, en dat 't in 1584 nog eens geprobeerd is | |
[pagina 306]
| |
om hem aldaar te krijgen. Dat hij werkelijk in 't begin van laatstgenoemd jaar voor de tweede maal te Leiden beroepen is, moet afgeleid worden uit het den 13den Maart 1584 door die van den gerechte geresolveerde op 4 punten, waarop de kerkeraad advies vroeg, en waarvan het 4de punt was ‘om restitutie van 't verschotene door Pieter van Beveren op zijne reis naar Antwerpen tot het beroepen van IJsbrand Trabius’, welk verzoek, gelijk het heet, werd toegestaan. Dan men verloor hem niet uit het oog, want als hij den 20sten Augustus 1585 (nadat de stad den 16/17 daaraan voorafgaande in handen van Parma gevallen was) voor de laatste maal had gepreekt en de stad verlaten had, is hij naar Leiden getrokken, waar hij onmiddellijk na zijn aankomst, als predikant is opgetreden. Den 30sten Sept. toch, werd hij in het Album studiosorum ingeschreven als ‘Isenbrandus Balckius Frisius. J. lic. et hujus ecclesiae minister’ (cf. Alb. Stud. Acad. Lugd. kol. 18). Balk woonde op het Rapenburg en was, volgens de mededeeling van den heer Rammelman Elsevier, gehuwd. Ruim anderhalf jaar heeft hij de Leidsche gemeente gediend, om daarna naar Leeuwarden te gaan, alwaar hij ongeveer Mei 1587 aangekomen is. Hier vond hij Ruardus Acronius, met wien hij, dewijl hij een gematigd godsdienstige overtuiging bezat, weldra oneenigheid heeft gekregen, die tot een hartstochtelijke strijd is uitgebarsten en die er toe leidde dat beide hun ontslag vroegen uit den dienst, wat werd toegestaan, en dat aan Balk, door de Staten der provincie Friesland verleend werd tegen den 31sten Oct. 1589 (cf. Nederl. Arch. voor Kerkgesch. Nieuwe Serie. 2de dl. blz. 400 en 401). Metterwoon vestigde Balk zich, na Leeuwarden verlaten te hebben, te Amsterdam, alwaar hij in 1590 zijn Cleyn-Mostert-zaet liet drukken, waarvan de ‘voorrede aende verstroyde Ghemeynte van Antwerpen’, door hem geteekend is uit Amsterdam, den 12den Mei 1590 (Stylo veteri). Van Amsterdam verhuisde hij naar Dantzig, waar hij de vervallen Gereformeerde gemeente er weer een weinigje bovenop heeft gebracht, zoodat er een kerkeraad kon worden benoemd en vrij geregeld geheime samenkomsten werden gehouden (cf. Hessels; ll. T. II. fo. 843-845), ja hij waagde het zelfs den 23sten Dec. 1590 met zijn gemeente het avondmaal te vieren, zij 't dan ook in 't geheim; doch 't lekte al spoedig uit dat dit had plaats gevonden en reeds den volgenden dag werd hij ‘voor mijn heer den borgemeester ontboden, die hem wel neerstich van zijnen naem, ende waer hy te voren gestaen hadde, wie hem hier gevoirdert, waer, ende tot wyens huysen hy in 't heymelyck, ende of hy het nachtmael des Heeren daer vuytgericht hadde, ondervraeght heeft’ (Id. fo. 856). Balk heeft zich bij die ondervraging weinig bloot gegeven, maar dit gaf niet heel veel, want 't einde der historie was, dat door den burgemeester, namens den raad, verboden werd verder geheime bijeenkomsten te houden ‘op haer hoochste indignatie en straffe’. Om hierin verandering te brengen werd zelfs de hulp ingeroepen van Engelands koningin, die zich werkelijk in deze aangelegenheid niet onbetuigd heeft gelaten (cf. Hessels; ll. fo. 856-866 en W. d. M.V. Serie III. dl. I. 1e stuk. blz. 151); maar veel uitgehaald heeft het niet. Balk vertrok en kwam te Deventer, waar we hem in 1592 vinden, doch vanwaar hij einde Juni weer vertrokken isGa naar voetnoot1). | |
[pagina 307]
| |
Later ontmoeten we hem nog als predikant te Naarden. Hier werkzaam zijnde woonde hij de synode bij, die in 1597 gehouden werd te Enkhuizen (R. en v. V. ll. dl. I. blz. 230). Dan ook te Naarden had hij geen blijvenden zetel, want d.t.p. ontslagen in 1598, was hij 't volgende jaar te Stavoren, vanwaar hij nog weer naar Leiden schijnt getrokken te zijn, om daar te sterven (Romein; ll. 2de ged. blz. 408). Balk heeft een veelbewogen leven geleid en in tal van gemeenten is hij werkzaam geweest. Van hem zag het licht: Het Cleyn-Mostert-zaet, dat is, de laatste predicatie ao. 1567. den 9 Aprilis, ende wederom die naest-laetste predicatie den 18. Augusti. ao. 1585. binnen Antwerpen, Wten 4. Cap. des Euan. Marci ver. 30. 31. 32. Ghedaen door Ysbrandum Balkium Reynhardum Frisium, Dienaer des Godlijcken Woorts. Tot troost, onderrichtinghe ende vermaeninghe der L. Broederen ende Susteren der verstroeyder Ghemeynte Christi van Antwerpen, Midtsgaders alle L. Lidtmaeten ons Heeren Jesu Christi, die in ende buyten den Nederlanden ginswaerts, ende herwaerts, om de bekentenisse Christi, ende zijns Heylighe Waerheyts, ende Woorts wille, door die Spaensche Tyrannie, vervolgt, verdreven, ende verjaegt zijn. Met seer schoone verclaringhe der Puncten ende stucken in dese Predicatie vervatet, waer van inde afdeylinghe dezer Predicatie int begin breeder gemeldet wort metten Register int eynde des boecx gestelt. Nu anden dach gegeven selfs door den Auteur voorsz. Matth. 10.14.15. So wie u niet ontfangen, noch uwe woorden niet hooren en sal: Wtgaende uyt dien huyse, ofte stadt, schuddet het stof van uwe voeten. Voorwaer ick segghe u: het sal den Lande van Sodoma, ende Gomorra verdrachlijcker wesen inden dach des oordeels, dan dier Stadt. 't Amstelredam. By Barendt Adriaensz. woonende inde Warmoestraet, Int Gulde Schrijff-boeck. ao 1590. Behalve de ‘Voorreden aende verstroyde ghemeynte van Antwerpen’, 14 bladzijden, beslaat de predicatie er 152, waarbij dan nog 15 komen, waarin men heeft ‘Opmerckinghe anden Chr. leser’ benevens 1 blz. met een twintig regelig vers: ‘Anden Christelijcken Leser,’ 5 bladzijden: ‘Corte register deses boecx’ en 1 bladzijde: ‘De errata betert alsoo’, waaronder men dit 2 regelig versje aantreft: ‘Antwerpen rijck, die inden strijck ghevallen zijt der Spaeniaerts fel,
Ontwaeckt, staet op, en smaeckt, neempt waer dit Mostert-zaetken wel.’Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 308]
| |
Nu gaf in 1858, bij H. Lagerwey te Dordrecht, de predikant te Geertruidenberg B. Glasius in 't licht: Leerrede over Markus IV vs. 30-33, door Isbrandus Balckius of Trabius, uitgesproken te Antwerpen, op den 9den April 1567, daags voordat de Predikanten uit de stad verdreven werden en twee dagen, voordat prins Willem I uit haar en uit Nederland naar zijne Duitsche Staten week. Naar de 2de uitgave, te Antwerpen in 1579 in het licht verschenen. Behalve de inleiding van Glasius, die 11 bladzijden groot is, telt de preek zelve 8 bladzijden. Deze preek, door Glasius in 't licht gegeven is iets geheel anders dan die, welke door Balk zelf in 1590 te Amsterdam bezorgd werd, niet Balk, maar een hoorder heeft, zoo goed en zoo kwaad als 't kon, dat, wat hij den 9den April 1567 gehoord had, opgeteekend en wereldkundig gemaakt. Dit een en ander deelt Balk mede in de ‘Voorreden’, waarin we vernemen dat hij ‘anno 66 ende 67 ende daer na, wederom vant jaer 78 tot het jaer 85 totten 20 Augusti’ te Antwerpen is geweest, om daarna mee te deelen: ‘Waerom dit cleyn Mostert-zaet an den dach ghegheven sy:’ nl. 1o om te voldoen aan een belofte, gedaan den 20sten Aug. 1585, na de verklaring van Gen. 18:17 - einde, dat hij de preek over het ‘Cleyn Mostert-zaet, tot zijnder tijt de verstroyde Kercke van Antwerpen tot haerlieder troost, onderrichtinghe, ende vermakinghe soude mede deylen, met ghetrouwe warninge, dat niemant wt onse mont (ghelijckt ghebeurde Anno 1567, den 9 Aprilis laestleden) soude nae drucken, daer veel dinghen vergheten, oock eenighe anders ghestelt worden, ghelijck als ick die gheleert ende die Ghemeynte voorghedraghen hebbe. Ten tweeden, hierom dat, veel van U.L. soo by monde, als oock by geschrifte, seer dickmael by my angehouden hebben, dat ick dit Cleyn Mostert-zaet aenden dach wilde gheuen, verclaerende soo ick dat selfs niet en dede, dat sonder twijfel yemandt vande toehoorders (die my t'selue hebben hooren doen) my souden laten naedrucken, gelijckt anno 67. gebeurt is.’ Beviel de preek over het ‘Ceyn Mostert-zaet’ goed, dan zou hij nog andere ‘te Antwerpen, tot Leyden, tot Leeuwarden ook in Engelant, ende elders gedaen’ in 't licht geven. Hij had er over ‘het 3de en 4de Kapittel des boecx Hester, ende andere Predicatiën.’ Nog gewaagt hij in de ‘Vooreden’ van zijn groote liefde voor de gemeente te Antwerpen o.a. met deze woorden: ‘Ic hebbet ooc u.l. daerom willen toeschrijuen, opdat ick mijn danckbare herte tegen u.l. soude betughen voorde weldadige gunst ende liefde, ende gunstige weldadicheyt, die u.l. mij ten tijde vande beyde liberteyt soo vrintlick ende lieflijck bewesen hebt, waer deur ic bekenne, my also aen u.l. verbonden te zijn, dat ick u.l. te dienen, ende alle vrintschap ende lieffde in dese mijn ouderdom tot allen tijden na mijn hoochste vermoghen te bewijsen met mijn geringe dienst, willich ende bereijt kenne. Ten slotte wijs ik er nog op dat we hier ook vermeld vinden, dat hij, toen hij de ‘Voorrede’ schreef, ongeveer ‘34 jaeren in ballingschap hadde geconverseert onder anderen natien, ende Christum Jesum reyn, ende suyver gheleert ende gepredickt hadde.’ Verre zullen we dus, hierop afgaande, wel niet van de waarheid verwijderd zijn, wanneer we aannemen, dat Balk, van af 1556 als evangelieprediker is opgetreden. Voor de kennis van de wijze, waarop de oudste predikers in ons land het woord verkondigden, is dit Cleyn Mostert-zaet (d.i. de openbaer Predicke des Woorts) van onschatbare waarde. | |
[pagina 309]
| |
De preek zelf, die Balk tweemaal (den 9den April 1567 en den 18den Aug. 1585) te Antwerpen gehouden heeft, is in 5 hoofddeelen verdeeld, die op hun beurt weer in 22 ‘Capittelen’ zijn gesplitst. Litteratuur: Gezegd dient dat, wat tot nu toe geschreven is over Balk aan nauwkeurigheid zeer veel te wenschen overlaat èn v.d. Aa; ll. dl. II. blz. 69 en 70 èn Glasius; Leerrede enz. blz. 9 èn 10; èn H.Q. Janssen; De kerkh. in Vl. 1ste dl. Arnhem 1868. blz. 67 en 68 zijn onnauwkeurig. Men raadplege vooral Hessels; Archivum. cet. T. II en T. III. (pars II) Index. H.C. Rogge. C. Jsz. Coolhaes. 1ste dl. blz. 183, 187 en 189 en dl. II. blz. 241. C. Coolhaes; Een cort warachtich verhaal. Leyden 1610. blz. 112-114 en 123 en 124. W. d. M.V. Serie II. dl. III. register i.v. Id. Serie III. dl. 1. 2de stuk. reg. i.v. Id. Serie III. dl. II. 2de stuk. reg. i.v. Nederl. Arch. v. Kerkgesch. Nieuwe serie. 2de dl. blz. 397-403, in een artikel van G.H. van Borssum Waalkes; Stukken betreffende den twist tusschen de Leeuwarder en Friesche Predikanten in en na 1588. Arch. v. K. Gesch. in Nederl. dl. XI. reg. i.v., Nederl. Arch. voor K. Gesch. dl. IX. reg. i.v. - Ch. Rahlenbeck; l'Inquisition et la réforme en Belgique. Brux. 1857. p. 47. |
|