Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Petrus van Balen]BALEN (Petrus van), geboren te Utrecht in 1643, werd, bij resolutie van de Hoog Mogenden van den 22sten Juni 1664, aangesteld tot ambassade-predikant bij onzen ambassadeur aan het Spaansche hof Hendrik van Reede van Renswoude, met de gewone bepaling er bij ‘dat hij bij de classe van 's Gravenhage volgens d'ordre dies aengaende gebruickelyck tot den voorsz. kerckendienst behoorlyck gequalificeert’ mocht worden. Ten zijnen behoeve is het ook geweest dat den 20sten Augustus besloten werd tot het aankoopen van een theol. bibliotheek, die te Madrid zou blijven, ten behoeve van den aldaar resideerenden predikant. Tot den inkoop van deze boekerij zou 800 gulden gebruikt worden ‘uyt de penningen, die volgens haere Hoog Mog. resol. van den.... Juli lestleden by den lest aengestelden Hoogh Proest van 't capittel van St. Servaes tot Maestricht albereyts ten Comptore van den Ontfanger generael Doublet sijn gefurneert’.... enz. Ongetwijfeld is van Balen op 't laaatst van Sept. 1664 naar Spanje uitgevaren en dit wel van Vlissingen en aangezien de receptie van den gezant te Madrid plaats vond den 22sten Nov. 1664 (Aitzema; ll. dl. V fo 306b), kan hij ongeveer dezen tijd zijn begonnen met het preeken in 't huis van den ambassadeur. Een jaar later echter (23 Nov. 1665), verzocht van Balen's vader reeds per rekwest aan de Staten-Generaal, dat aan zijn zoon Petrus ontslag zou worden verleend, wat terstond werd ingewilligd, terwijl hem 250 gulden werd toegelegd, om daarvoor de reis uit Spanje hierheen te betalen. Van dit besluit werd van Reede kennis gegeven, die den 22sten Sept. 1666 terugschreef, dat hij het ontslag had verleend. Waarom het ontslag ge- | |||||
[pagina 297]
| |||||
vraagd werd? Om de doodeenvoudige reden dat hij voor de verleiding bezweken was en zoo al niet openlijk, zich dan toch in stilte bij de R. Kath. kerk had aangesloten. Terug in Nederland, werd de synode in de zaak gemoeid en zoo verscheen hij in 1668 ter syn. vergadering, waar de aangelegenheid in 't breede besproken werd wat hiermee eindigde, dat hij schuld bekende en een acte teekende, waarin o.a. ook voorkwam dat, zoo hij weer verliep, hij zich dan onwaardig houden zou ‘tot eenige kerkelijke bediening, of die verkregen hebbende van deselve de facto sal sijn gedeposteerd.’ Voor een jaar (aldus besloot de synode) zou hij komen onder het toezicht van de deputati-synodi, en dan moest hij ook dikwijls confereeren met de theol. professoren te Leiden of te Utrecht, terwijl ook een acte ‘tecto nomine’ te 's Gravenhage (waar hij zich metterwoon gevestigd had) van den preekstoel zou worden afgelezen; was dit gedaan dan zou hij tot het h. avondmaal, waarvan hij zich nu onthouden moest, worden toegelaten. Toen het boetejaar voorbij was, wendde van Balen zich weer tot de synode en nadat hij betuigd had ‘sich te weten een gereformeerd’, die van de gruwelen des pausdoms een afkeer had en allerlei gunstige berichten, ook van de Leidsche en Utr. theol. professoren waren ingekomen, kreeg hij verlof ‘overal te predicken.’ Beroepen echter mocht hij nog niet worden ‘als nae verloop van een jaer, in die plaetsen die daer na sullen komen te vaceren’ (syn. Schoonhoven. 1669. art. 1). Ook dit jaar schijnt van Balen zich goed gehouden te hebben, weer kwamen ter synodale-tafel allerlei gunstige getuigenissen hem betreffende, zoodat hij overal beroepelijk werd gesteld, terwijl hem een behoorlijke attestatie werd gegeven en een recommandatie ‘aen de correspond. synoden’ (syn. Schied. 1760. art. 2). Hangende de zaak, liet hij zich den 13den Juli 1668 te Leiden inschrijven als student (cf. Album. kol. 547) in de rechten en buiten kijf is hij er, vóór hij weer in dienst trad als predikant, tot doctor juris bevorderd. Ook huwde hij in 1669 met Eva Tonneman, een Amst. dame, die nog al bemiddeld schijnt geweest te zijn. Al heel spoedig, nadat de tuchtzaak in de synode was berecht, kreeg van Balen een betrekking als predikant aan het hof van de princes van Oranje en in 1672 werd hij beroepen bij de Herv. gemeente te BredaGa naar voetnoot1). Terwijl hij hier werkzaam was, maar tevens hofprediker bleef, werd hij te Utrecht ingeschreven als student, en wat al heel vreemd is, zelfs werd hij den 19den Juli 1677, bij den Hove van Holland, als advocaat geadmitteerd. Was in de eerste jaren van zijn verblijf te Breda, oogenschijnlijk alles goed gegaan, zijn oude liefde voor het R. Katholisme was weer boven gekomen en in 1678 raakte het geheel mis, blijkens art. 49, van de in dat jaar gehouden synode, waarin we lezen: ‘Hebben die van Breda genotificeert hoe dat D. van Balen, hebbende uijt eijgene beweginge dimissie van sijn dienst versogt en verkregen van sijn Hoogheijt, van Breda was vertrocken na Gent.’ Dat achter dat vragen om ontslag en zijn vertrek naar Gent, iets zat, bevroedde (en terecht) de synode en ze beval | |||||
[pagina 298]
| |||||
dan ook aan de kerk te Breda ‘met alle voorsigtigheijt daer in te willen vigileren’. Van deze haar opgelegde taak, kweet zich de kerk te Breda in alle opzichten en zoo kon ze in 1679 berichten, dat uit 2 brieven (door van Balen na zijn vertrek uit Breda, aan twee Roomsche dames aldaar geschreven, de eene op Pinksterdag uit Gent, de tweede uit den Haag den 8sten Nov. 1678) bleek, dat hij weer in zijn vroegere fout vervallen en feitelijk Roomsch geworden was. Van Balen verantwoordde zich ter synode te Gouda over deze beschuldiging tegen hem ingebracht, zeggende gehandeld te hebben in een vlaag van zware melancholie, maar dat het hem ten zeerste leed deed, aldus gedaan te hebben, hij riep de clementie van de vergadering in. Doch deze liet zich ditmaal niet met een kluitje in 't riet sturen, en hij werd geplaatst onder toezicht van den Haagsche kerk, die met de Bredasche zou correspondeeren (syn. 1679. art. 10). Dit geschiedde, de kerk te 's Gravenhage informeerde bij die te Breda, welke op haar beurt antwoordde, maar welke brief zoek geraakt is (cf. syn. 1680. art. 10); iets wat de Haagsche kerkeraad den 5den Juli 1680 nog niet wist, dewijl hij toen blijkbaar in de meening verkeerde, dat van uit Breda niet teruggeschreven was. Intusschen bleef hij onder het opzicht van de Haagsche broeders en werd hem verboden ergens, waar ook te prediken, en opdat hij toch niet in de een of andere gemeente zou optreden, werd van het genomen besluit aan alle correspondeerende synoden kennis gegeven (syn. 1680. art. 10). Ten jare 1681 was hij weer op de part. Z. Holl. synode en bij deze gelegenheid heeft hij ‘mondelinge den toestand van zijn handelingen, misslagen en becommernisse over zijn ziele gerelateerd’ en een verzoekschrift ingeleverd, waarin hij vraagt weer tot het avondmaal te mogen worden toegelaten, daarbij verklarende ‘in facie synodi’ met onderteekening zich te verbinden ‘dat hij 't eenemaal zal blijven abstineren van alle Functien van een predicant, ende de Functien voorschreeven nimmermeer zal aanvaarden, ten waare dan daar toe de novo versocht en vooraf geobtineerd hadde het consent vande Chr. Synodus’ (syn. 1681. art. 10). Tijdens deze zaak besproken werd, werd o.a. ook uit het actenboek van den Haagschen kerkeraad voorgelezen wat deze gedaan had in de affaire van Balen en dit was van dien aard, dat hij bedankt werd voor zijn ‘goed beleijd ende ijver’, terwijl hij zelf volgens synodaal besluit en zijn eigen onderteekening in 1668 ‘onwaardig en inhabiel werd verklaard tot het predikampt en kerkendienst van die tijd af dat hij wederom tot het pausdom vervallen is, ende indien evenwel, daartoe zoude mogen aspireren zoo zal de admissie niet mogen geschieden, dan op voorgaande advisen der respect. classen onder deesen synodus behoorende’. Maar opdat zijn bekeering niet tegengewerkt zou worden, adviseerde de synode dat hij weer tot het avondmaal diende te worden toegelaten en gaf hem daarom opnieuw over aan den Haagschen kerkeraad ‘om daarin na gewoome voorsigtigheijd te handelen, mits dat sij het niet en doen dan met een publieke denunciatie voor de gemeijnte ende expressie van sijn Naam; ende hem evenwel geen attestatie geeven dan met voorgaende toestemminge den E. synodi, opdat die niet misbruykt worde als een middel om tot eenige kercken bedieninge te geraaken.’ Dit krasse, maar welverdiende besluit, werd hem door den praeses synodi, met een zeer ernstige vermaning voorgelezen. En van Balen? Hij verscheen den 3den Oct. 1681 in de vergadering van den Haagschen kerkeraad en verzocht deemoedig weer tot het avondmaal te mogen worden toegelaten. Aan dat verzoek werd voldaan, doch niet vóór dat van den preekstoel, met het noemen van zijn naam, de | |||||
[pagina 299]
| |||||
denunciatie, waarvan boven sprake is, was afgelezen (syn. 1682. art. 12). Die toelating tot het avondmaal echter, was voor hem niet voldoende, hij verlangde meer, hij begeerde ook weer tot de evangeliebediening te worden toegelaten, doch hiervan wilde de synode niets weten. Zijn verzoek daartoe werd met algemeene stemmen van de hand gewezen. Hij kon een attestatie krijgen, maar alleen voor politieke doeleinden, niet meer om een kerkelijke betrekking zich te verwerven. Nadat de synode dit besluit genomen had, zal van Balen wel begrepen hebben, dat er voor hem niets anders overbleef dan berusten, wat hij dan ook gedaan heeft. Hij stierf te 's Gravenhage in het voorjaar van 1692. Van hem verscheen in druk:
Vooraan vindt men een gedicht van J. Vollenhove. Vreugde-reden op de Krooning-dag van Hare Majest. Willem en Maria..... uitgespr. in de Fransche kerk, tot Rotterdam....... den 21sten April 1689. Rott. 1689. Litteratuur: Studien en Bijdr. op 't gebied der Hist. Theologie. 2de dl. Amst. 1872. blz. 377 enz. in een studie van J. Hartog; de oprigting van eene godgel. bibl. bij onze ambassade te Madrid in 1664. Geloof en Vrijheid. (9de jg.) 1875. blz. 559-578, een studie v. J. Hartog: Een afvallig predikant. Acta syn. Z. Holl. 1668-1683. Ms. |
|