Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Gerhardus Jacob George Bacot]BACOT (Gerhardus Jacob George), zoon van Daniel Schaffer (achtereenvolgens predikant te Oppenhuizen 28 Nov. 1737, garnizoens-predikant te Doornik 18 Sept. 1740-1745; Aduwert 28 Nov. 1745; Hontenisse 30 Nov. 1749-14 Jan. 1780), werd geboren te Doornik. Hij werd den 7den Sept. 1762 te Groningen als student ingeschreven en promoveerde den 11den Juni 1768, onder voorzitting van Prof. Cremer, tot doctor in de philosohie, na openbare verdediging zijner dissertatie: qua veras hujus mundi substantias simplices esse, vi repraesentandi gaudere ex natura Dei et Mentis humanae demonstratur, terwijl hij, den 11den Febr. 1769, onder voorzitting van à Marck den prof. Juris publ. nat. et gent. in het openbaar verdedigde: Prima dissertatio juris ecclesiatici universalis de propaganda fide. Den 12den Sept. 1769 werd Bacot, door L. van Bolhuis en J.H. Janssonius, respect. predikanten te Noorddijk en Groningen, na het doen van een voorstel over Lucas 19:10 praeparatoir geëxamineerd, waarbij hij zooveel proeven gaf van schranderheid en groote geleerdheid, dat hij met den grootsten lof, bevorderd werd tot proponent. Beroepen te Eenrum, werd hij den 13den Sept. 1770 peremptoir geëxamineerd door de heeren Hagenouw, R. de Cock en R.A. Benthem, predikanten te Ulrum, Pietersbuuren en Adorp over Rom. 8 en Gen. 1, na eerst nog een proefpreek gedaan te hebben uit Rom. 8:17. De intree had plaats den 7den Oct. met 1 Corinth. 11:2, terwijl de bevestiger Ds. Numa uit Baflo gesproken had over Jesaja 30:20b. Den 12den Dec. 1784, hield Bacot een lijkrede op het afsterven van Gerhard Alberda, heer van Dijksterhuis en wel uit Gen. 28:8. Hij behoorde tot de vurigste patriotten, wat oorzaak was dat hij in 1787, het land moest verlaten, terwijl den 5den April 1789 een vonnis tegen hem werd geveld, waarbij hij ten eeuwigen dage werd gebannen uit de ‘Provincie van Stad en Lande en Westwoldingerland’ terwijl hem verder werd opgeleid ‘het betaalen van de Kosten, en nog 360 guldens uit zijne goederen te verhaalen ter gedeeltelijke goedmaeking van uitgave door de Commissie, in de maanden October en November 1787 veroorzaakt, en de schade en kosten ter gelegenheid van den gewapenden optocht inval en bezet houden van Appingadam (cf. Vervolg op Wagenaar. dl. 22. Amst. 1799. blz. 71-82. Hier vindt men tegenover blz. 70, 's mans portret. cf. Navorscher. dl. 22. blz. 250). Aanvankelijk vertoevende te Burg-SteinfurtGa naar voetnoot1), trok hij later naar Duinkerken, alwaar zich verscheidene uitgewekenen bevonden, die, door omstandigheden daartoe gedwongen, een gemeente vormden onder den naam van ‘Algemeene Protestantsche KerkGa naar voetnoot2).’ | |
[pagina 283]
| |
‘Leeraars zoo van de Hervormden als Remonstranten bevonden zich daar’ en deze voerden er beurtelings ‘het woord ter stigtinge’. Tot dezen, die daar predikten behoorden ook Bacot, die echter in 1795 naar het vaderland terugkeerde. In Mei van dat jaar bekleedde hij het voorzitterschap ter vergadering der provisioneele representanten des volks van de Groninger Ommelanden, en verzocht ‘aan deselve om een onder hem berustend en gewettigd Dubbeld van het Doopregister der geweezene Christelijke Protestantsche Kerk te Duinkerken, aldaar ter Secretarye te mogen doen berusten’; opdat de belanghebbenden, bij vereisch, de noodige Uittreksels daar van zouden kunnen erlangen; waartoe hij dan de openlyke Bekendmaaking zou bezorgenGa naar voetnoot1). Willig stemde men dit billijk verzoek toe, en gaf hij het Doopregister, ten gezegden einde. (Wagenaar, vervolg. dl. 32. blz. 205 en 206). Op zijn verzoek om schadeloosstelling voor geleden verliezen, werd hij den 30sten Oct. 1795, lid van het hof van justitie te Groningen. Den 15den Juli 1797 werd hij weer als student ingeschreven aan de Groningsche academie, honoris et amicitiae causa en reeds den 31sten Juli, werd hij, na verdediging van een specimen philosophico juridicum inaugurale ohservationes nonnullas exhibens ad prima maximeque universalia quaedam juris naturae principia, ex vitiosa nimis Ulpiani definitione haud rite deducenda, tot doctor in de beide rechten bevorderd. Dewijl zijn verdere levensloop hem geheel en al buiten de godgeleerdheid plaatst, is het voldoende hier nog even te vermelden, dat hij o.a. ook lid is geweest der nationale vergadering, dat hij den 24sten Januari 1811 zijn eed aflegde als raadsheer in het hooge gerechtshof te 's Gravenhage en dat hij aldaar den 14den Maart 1822 is gestorven. Bacot was lid van verscheidene wetenschappelijke genootschappen in ons land en behoorde als predikant, tot de meest vooruitstrevenden uit zijn tijd. Hij schreef o.a. Het vrije en algemeene in de inrichting van Recht christelijke Maatschappijen. Duinkerken 1791. Het is in dit geschrift, dat hij het verbindend stellen van eenige confessie verwerpt. Leerr. over Rom. 15:3 en 6. Duinkerken 1792. D. Schelle. Litteratuur: Boekzaal 1768b. blz. 491; 1769a. blz. 209; 1769b. blz. 358; 1770b. blz. 134, 534 en 535; 1785a. blz. 107; 1797b. blz. 223. Navorscher. dl. XX. blz. 250. Chr. Sepp; Proeve eener pragm. gesch. der theologie. Leiden 1869. blz. 144. Biogr. Woordenb. der N. en Z. Nederl. Letterkunde. (Nieuwe druk). afl. I. blz. 30. v.d. Aa. a.w. dl. II. blz. 18-20 en de daar aangehaalde litteratuur. Al wat in de vervolgen op Wagenaar over Bacot wordt gezegd is hier te vinden. Reitsma; Gesch. v.d. Herv. en van de Herv. kerk der Nederl. Gr. 1899. blz. 348. Gr. Volksalmanak. 1896. (blz. 19 vlg. 42). |
|