Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Albertus Wilhelmus Arendzen]ARENDZEN (Albertus Wilhelmus), werd den 7den Mei 1697 geboren te Lochem uit het huwelijk van Arend, burgemeester aldaar en J. Willekes. Onze Albertus volgde aanvankelijk de lessen aan de latijnsche school te Zutphen en daarna aan de hooge school te Franeker, waar hij zeer gezien was bij den geleerden Campegius Vitringa. Ook is hij nog een jaar student geweest te Utrecht, ofschoon zijn naam in het Album Studiosorum niet voorkomt. Praeparatoir geëxamineerd in de classis Zutphen in 1720, werd hij in 1721 beroepen te Scherpenzeel alwaar zijn bevestiging plaats vond in de maand Augustus. Hier arbeidde hij tot 1727 (in welk jaar hij ook in het huwelijk trad met Ida Betmer † 1 Dec. 1763) toen hij vertrok naar Hattem, welke plaats hij in 1737 verwisselde met Arnhem, om van hier in 1742 te gaan naar Delft, waar hij werkzaam gebleven is tot zijn dood, den 20sten Febr. 1766. Overal waar Arendzen is geweest, werd hij als om strijd geprezen ter wille van zijn arbeidzaam leven, dat geheel en al gewijd was aan en opging in de gemeente. Hij schreef: Josefs laatste liefde en eereplicht aan vader Jacob, vertoont in een Lijkreden over Genesis 50:4-9. By gelegenheid der vorstelijke rouwstaatsie van wylen haare koninklike hoogheid AnnaGa naar voetnoot1) geboren Princesse van Brunswyk en Lunenburg, kroonprinsesse van Groot-Brittanje enz..... uitgesproken den 25 Febr. 1759. Litteratuur: Boekzaal 1766. 2de dl. blz. 446 en 47. |
|