| |
| |
| |
[Sixtinus Amama]
AMAMA (Sixtinus). Het geslacht der Amama's behoorde eenmaal tot de deftigste van Franeker. Sixtinus zelf liet een manuscript na, waarin hij tal van genealogische gegevens had verzameld, en waaruit ons door Vriemoeth (Athenae Frisiacae, p. 166) een en ander wordt meegedeeld. Sixtinus zelf was de zoon van Johannes Amama, die meer dan eenmaal het burgemeesterschap in zijne vaderstad bekleedde. Tot aanzienlijke ambten werd deze bovendien geroepen. Zoo is hij ook provinciaal bouwmeester te Franeker geweest. In het jaar 1612 overleed hij aan de tering. Uit zijn huwelijk met Imkia, zijne tweede vrouw, werd op den 13en October 1593 Sixtinus geboren. Door zijnen vader werd hij voor de letterkundige studiën bestemd. Reeds vroeg toonde de jonge Amama met welke groote gaven hij toegerust was. Aan de Latijnsche school te Franeker volgde hij het onderwijs tijdens het rectoraat van Theodorus Mantgumus en Johannes Fungerus. Reeds den 10en April 1610 werd hij als student te Franeker ingeschreven. Bijzonderlijk legde hij zich toe op de studie der Oostersche talen, waarin hij door den voortreffelijken Drusius onderwezen werd. Zoo zeer was deze bekwame orientalist met zijnen leerling ingenomen, dat hij hem aan de gedelegeerden der Friesche Staten voordroeg als den student, die het best geschikt was om tot zijn opvolger te worden opgeleid. Dit geschiedde reeds in Amama's eerste studiejaar. Wel een bewijs, dat deze jongeling veel beloofde voor de toekomst. En het waren niet alleen zijne wetenschappelijke gaven, die Drusius wist te waardeeren, maar hij gevoelde ook zooveel voor zijn persoon, dat hij na den dood van zijn eigen zoon, Amama als kind bij zich in huis nam. Ruim anderhalf jaar genoot hij zoo dagelijks het bijzijn van zijnen meester, onderwijs ontvangend en tevens reeds zijne medestudenten onderwijzend. Een bekwaamheid, die aller bewondering afdwong, werd door dezen jongeling ten toon
gespreid. Meer dan een Hebreeuwsch en Grieksch gedicht getuigde van zijne groote vorderingen in die talen. Zoo verscheen van hem: Poemation tetraglotton in hon. D.J. Maccovii Poloni cet. Fran. 1614. (Boeles, a.w., dl. II, blz. 99).
In Augustus 1614 werd Amama naar Leiden gezonden om Arabisch te leeren en tevens het oog te houden op de uitgave van Drusius' Annotationes in V.T. Daar maakte Amama kennis met Thomas Erpenius, Daniel Heinsius, Festus Hommius, Petrus Cunaeus e.a. Ook ontmoette hij er Constantinus l'Empereur. Lang vertoefde hij hier echter niet, want de uitgave van Drusius' werk werd opgegeven, en de beginselen van het Arabisch had hij spoedig geleerd. Hij vertrok, zeer waarschijnlijk met aanbevelingen van Drusius' voorzien, naar Engeland. Eerst toefde hij een maand lang te Londen, om zich van daar naar Oxford te begeven, waar ook Drusius gestudeerd had. Den 5en Januari 1615 werd hij in Oxford College opgenomen. Hier studeerde hij onder den beroemden Johannes Prideaux, regius theologiae professor, en onder Fred. d'Orville. Met tal van in die dagen beroemde Engelschen maakte hij kennis, althans Arthur Lake en William Langton waren onder zijne vrienden. Hij legde zich toe op de studie der godgeleerdheid, en doceerde tegelijk Hebreeuwsch. Hij behandelde het boek Prediker en onderwees de grammatica.
Een lange werktijd was hem hier echter ook niet beschoren. Den 12en Febr. 1616 overleed Drusius. Den 9en Maart reeds ontving Amama bericht van diens overlijden. Behalve een legaat had Drusius aan zijn geliefden leerling het vrij gebruik van zijne H.S.S. en Hebreeuwsche werken nagelaten. Amama was nu wel
| |
| |
gedwongen Oxford te verlaten en naar het vaderland terug te keeren. Weldra vinden wij hem dan ook in welstand te Leeuwarden. Ondanks zijne algemeen erkende bekwaamheden, kon zijne benoeming tot opvolger van Drusius toch niet op aller instemming rekenen. Drusius' rechtzinnigheid was verdacht geworden en ook Amama stond dien ten gevolge in kwaad gerucht. Sibrandus Lubbertus en Bogerman verklaarden zich tegen zijne benoeming en wisten te bewerken, dat de gedelegeerden van den Senaat, Joachim Andreae en Leontius, benevens Bants en Gemmenich, namens den magistraat der stad Franeker, als opvolger van Drusius voordroegen Mulerius, Roggius en Mollius. Doch de stadhouder, Willem Lodewijk, gedeputeerden en curatoren gaven er de voorkeur aan om te blijven bij het vroeger genomen besluit om na Drusius Amama te benoemen. In tegenwoordigheid van de curatoren had er een samenkomst plaats tusschen Lubbertus en Bogerman ter eene en Amama ter andere zijde, waarin deze laatste op het stuk der rechtzinnigheid werd onderzocht. Den 17en Mei toetsten deze mannen hunnen toekomstigen ambtgenoot. De uitslag was gunstig, althans nog dien zelfden dag werd aan Amama het professoraat in het Hebreeuwsch opgedragen. Echter niet dan na het geven van een schriftelijke belofte, dat hij de zuivere leer der kerken zou verdedigen en medewerken om den vrede en de eendracht aan de academie te bevorderen. Voor Arminianerij moest hij zich wachten, als ook van het opwerpen van spitsvondigheden. En had Drusius geweigerd confessie en catechismus te onderteekenen, Amama moest zich hieraan onderwerpen. Bij Amama bestond tegen dit alles geen bezwaar, zoodat hij den 3en Juni 1616 zijn professoraat met eene inaugureele oratie kon aanvaarden. Bij nadere resolutie van den 2en Juli werd echter bepaald, dat hij tot professor extraordinarius werd aangesteld, welke benoeming den 27en Augustus 1618 werd veranderd in die van
ordinarius professor, toen tegelijk zijn tractement met f 100 werd verhoogd. Bij deze gelegenheid sprak hij een oratie uit, die in het licht verscheen onder den titel: Sixtini Amama Frisii Linguae S. in Academia Patria Professoris Dissertatiuncula, qua ostenditur praecipuos Papismi errores ex ignorantia Ebraismi et Vulgata versione partim ortum, partim incrementum sumpsisse etc., Fran. 1618. Zij was opgedragen aan gedeputeerden en curatoren der academie.
Een achttal jaren arbeidde Amama met onverdroten ijver aan zijne taak, toen in 1625 de Leidsche hoogeschool in hem een waardig opvolger van Thomas Erpenius meende te vinden. Festus Hommius werd afgezonden om hem de benoeming aan te bieden. Amama zelf had er wel ooren naar, maar hij meende deze roepstem niet te mogen volgen zonder dat de Friesche gedeputeerden hem daartoe verlof gaven. Deze weigerden en benoemden hem 16 Januari 1626 tot bibliothecaris met een aanmerkelijke tractementsverhooging. Zoo bleef hij voor Franeker behouden.
Lang mocht hij echter niet meer arbeiden. Amama had een zwak lichaam. Op den nog jeugdigen leeftijd van even 36 jaren overleed hij den 9en November 1629.
Hij was een man, die om den adel van zijn karakter, om zijne ongeveinsde vroomheid aller achting wegdroeg. Zijne weduwe Meinua ab Adelen a Cronenburg, die met zes kinderen in bekrompen omstandigheden achterbleef, ontving nog geldelijken steun, dank zij de achting, die haar echtgenoot bezeten had.
Voor de wetenschap en de kerk was het ongetwijfeld te betreuren, dat een man van zoo groote gaven, die nog zooveel beloofde, op zoo jeugdigen leeftijd werd weggerukt. Maar dit neemt niet weg, dat hij in zijn korte leven toch zooveel gedaan
| |
| |
heeft, dat hij tot op den huidigen dag verdient met eere te worden vermeld. Een onsterfelijken roem heeft hij zich verworven door hetgeen hij voor de kerk en de wetenschap beide heeft gedaan. Dit zal ons nader blijken.
In den strijd, die in zijne dagen de Franeker academie beroerde, stond Amama beslist aan de zijde der hervormingspartij. Voor Maccovius had hij even weinig sympathie als de meesten zijner ambtgenooten. Maar warm was de vriendschap, die hem aan Amesius bond. Zijn pieteit drong hem om diens bondgenoot te zijn in de worsteling om reiniging der academische zeden. En ook op wetenschappelijk terrein was er nauwe verwantschap tusschen deze mannen. Aan de theologische vorming der studenten kleefde het groote euvel van verwaarloozing der grondtalen. Beiden hebben zij zich ingespannen om van de kerken te verkrijgen, dat de studie van Hebreeuwsch en Grieksch voor de aanstaande evangeliedienaars verplicht zou worden gesteld. Amama heeft het beste deel zijner krachten aangewend om dit groote doelwit te bereiken. Aan zijn onvermoeid pogen, dat met gunstigen uitslag bekroond werd, is de verhooging van het wetenschappelijk peil in dit opzicht te danken. Reeds dit eene zou hem aanspraak geven om voor altijd met eere te worden genoemd. Zijne zooeven genoemde Dissertatiuncula handelde reeds over dit onderwerp. De verwaarloozing van den grondtekst door de Roomsche kerk gepleegd, gaf hem aanleiding om te toonen, dat velerlei dwaling uit dit kwaad was voortgesproten. En daarop wijzende riep hij uit: Vos, auditores, ex iis quae dicta sunt sine me facile colligitis non de nihilo haec aliquando a magno Luth. dicta, Scio quantum mihi profuerit contra hostes meos Ebraea lingua, quare pro hac quantulacunque cognitione infinitis millibus aureorum carere nolim: hoc solum restat ut divino auxilio subnixi certemus inter nos, utrum ego docendi Ebraica, an vos discendi sitis cupidiores. Ἀγαθὴδ᾽ ἔρις ἤδε βροτοῖσι, Et dulce periculum est officiis contendere.
In 1624 verscheen te Franeker van zijne hand: Cort Vertoogh enz. Het was een overdruk van eene in 1623 der synode overgegeven schriftelijke remonstrantie. In zijn voorwoord ‘Aen alle getrouwe Dienaers ende Opsienders der Ghereformeerde Ghemeynten in Vrieslandt’ zegt hij: Ick bidde/ uwe Eerweerdicheden wille gelieven dit mijn Vertoogh welcke ick voorleden Jare den Synodo schriftelijck hebbe overgegeven/ met patientie te lesen/ ende in de vrese Godts also te behertighen/ dat/ in 't stellen van de Gravamina, op dese saecke nae behooren ghelet/ ende in den aenstaenden Synodo een goede Resolutie mach worden ghenomen. Ick voor mijn deel verseekere u van dese drie dinghen/ ten eersten/ dat ick dit Vertoogh niet en hebbe ghesteldt/ als oft ick Uwe E.E. wilde voorschryven/ wat haer te doen stonde. 2. Dat ick in deze saecke gheen particuliere in-sichten hebbe. 3. Dat ick in 't alderminste niemant hebbe willen sugilleeren ofte berispen/ welcke in de sware tyden der vervolginghe/ ofte daernae/ als daer ghebreck van Dienaeren was/ ende ghene gheleghentheyt om de H. Talen te leeren/ tot het Predick-Ampt gheroepen zijn/ ende daerinne noch ghetrouwelijck/ nae de mate harer gaven/ arbeyden.
De noodzakelijkheid en de mogelijkheid der uitvoering van zijn plan stelt hij aan de synode helder voor, zich beroepend op het getuigenis der historie en dat van beroemde mannen (zie Chr. Sepp, Godgel. Onderw., dl. II, blz. 10, 11). Het is een krachtig beroep op allen, die een kerkelijk ambt bekleeden, om medewerking te verkrijgen tot bereiking van zijn levensdoel. Gelukkig dat zijn strijd niet te vergeefs is geweest. De synode van Vriesland, gehouden te Harlingen 1624 besloot,
| |
| |
dat voortaan niemand tot het examen van Dienaar des Woords zou worden toegelaten, tenzij hij voorzien was van getuigschriften der hoogleeraren in 't Hebreeuwsch en Grieksch. De candidaten moesten zooveel vordering in deze talen gemaakt hebben, dat zij den grondtekst van O. en N.T. tamelijk konden verstaan. De synodi van Groningen, Holland en Utrecht volgden weldra dit voorbeeld. Tot bereiking van dit doel had Amama aan de verschillende synoden een aantal exemplaren gezonden van zijn Cort Vertoogh. Hoe de ontvangst was, blijkt uit het volgende. In artikel 34 van de acta der synode van Z. Holland gehouden in 't jaar 1624 wordt meegedeeld: D. Doctor Sixtinus Amama Professor inde Hebreusche taele inde Academie tot Franeker, heeft dese vergaderinge vereert met 30 Exemplaren van zijn Cort Vertoogh, waerinne alle getrouwe Dienaers ende Opsienders der gereformeerde kerck in Vrieslandt werden gebeden omme de behulpelicke handt te bieden tot de hooghnodighe opweckinge der vervallene Studien der H. Taelen, in welcke de H. Schriffture oorspronckelick geschreven is, synde het boeckgen van desen inhoudt, Dat naedien de H. Schriftuere van de propheten ende Apostelen geschreven is in de Hebreusche en̄ Grieckse spraecke, dat de Opsienders der Gereformeerde Kercken, ende met namen de synoden, daerop gelieven te letten, ende ordere te stellen, dat de studenten Theologiae inde voorgemelte taelen mochten onderwesen werden, opdat se gecomen zynde tot den kerckendienst bequaemheit moghen hebben, om de heylighe Schrifftuere rechtzinnigh ende vruchtbaerlick te verclaeren, ende in twijffelachtige uytlegginghen off duijstere ouersettingen eenigher schrifuerplaetsen tot de Fonteine selffs haeren toevlucht moghen nemen. Heeft daerbeneven oock gesonden seker extract uijt de actis synodi provincialis Frisicae, gehouden binnen Haerlinghen den 27en Maij laestleden waerinne verclaert werdt dat het voorsz. Synodus het Boeckgen doorlesen ende
overwoghen hebbende acht het versoeck des Professors voorn̄t prijsselick, stichtelick, seer profijtich ende hoogh noodich ende daerop geresolueert dat voortaen de candidati Theologiae, versoeckende tot het Examen ministerij Ecclesiastici geadmitteert te werden, sullen neuens de Testimonia Senatus Academici ende der professoren Theologiae mede moeten verthoonen getuijchenisse vande professoribus Hebraicae ende Graecae linguae, datse in die spraecken haer ten minsten hebben so veele geoeffent, datse connen den Originalen text des ouden ende nieuwen Testaments lezen ende redelickerwijse verstaen. Ende sullen gehouden sijn inden classe daer sij versoecken tot den H. dienst toegelaten te worden, daervan oock een proeue te doen. Doch en sal de practijcke deser resolutie niet eer haren aenvangh nemen, dan int' toecomende jaer nae Paeschen. Ende wat de Idioten belangt ende andere die niet nieuw uijt den Academijs comen, concerneert, met denselven sall gehandelt werden nae gelegenheit van saeken, personen ende kerckenordeninge.
Dese Resolutie heeft den voorgemelten professor desen Synodo toegesonden met eene bijgevoeghde missive. Ende is daerop bij desen Synodo geresolueert, dat de Praeses uijt den name deses Synodi met een missiue de E. Professor voorm. hartelicken ende hooghlicken bedancken sall. Item dat de Classis Synodael teghens den aenstaenden Synodum dit selue sall stellen als een Gravamen off poinct van beschrijvinghe, opdat de Classen hare Gedeputeerde tot den Synodum mit goede Instructie moghen senden, ende dat de saecke met ordere ende vrucht gehandelt werde.
In het 40e artikel van de acta der synode te Woerden gehouden ao. 1625 wordt
| |
| |
over deze zaak het volgende meegedeeld: Aengaende het zevende gravamen, sprekende van het versoeck Sixtini Ammama, professoris in de Hebreusche sprake tot Franeker ordelet de Synodus conform de Resolutie des Synodi van Vrieslandt, dat de candidati der H. Theologie, versoeckende tot het praeparatorium Examen toegelaten te werden, gehouden sullen wesen benevens de testimonia Ecclesiae, senatus accademici ende de professoren der H. Theologiae, mede te verthoonen getuijghenis van de professoren Hebreae et Graecae linguae, datse in de wetenschap derselver taelen so verre sijn geoeffent, datse connen ten minsten den originelen text des ouden ende des nieuwen testaments lesen ende redelicker wijse verstaen.
In artikel 20 van de Synode, die in 1626 te IJselstein werd gehouden, ‘worden de respective classen onder dezen Synodum behoorende, vermaent, om soo vele haer mogelick wesen sal te practiseren 't gene art. 41 Synodi Woerdanae is geresolveert, nopende het examen van de studenten der H. Theologie, die praeparatoirie geexamineert, ofte van nieuws tot den kercken-dienst sullen worden geadmitteert.
In artikel 15 van de acta der synode van Dordrecht gehouden in 1627 vinden wij vermeld: de Gedeputeerden van de respective Classen, hebben aengenomen te achtervolgen de vermaningen aen allen Classen, onder desen Synodum gehoorende, gedaen art. 20 soo veel doenlijck is, van niemanden tot den kerckendienst onder haer toe te laten die niet in Hebraicis en̄ Graecis volgens de Testimonia Professorum in die talen redelijcker wijze zijn geverseert.
Ingevolge van gemelde resoluties der synode besloot de classe Leiden 1 Febr. 1628: Alzo de Synodus laetst gehouden binnen Dordrecht art. 15 allen classen onder desen Synodum behorende vermaninge gedaen heeft, van niemanden, zoo veel doenlick is, noch tot het examen praeparatorium noch van nieus tot den kerckendienst, onder haer toe te laten, die niet in Hebraicis et Graecis, volgens de testimonia professorum in die talen redelijcker wyze en zijn geverseert: soo ist dat de Broederen deses Classis, merckende dat sodanighen last henlieden meest raeckt, als den welcken, overmits d'Universiteijt daechlixkx studenten praeparatorie te examineeren voorcomt, aengenomen hebben den selven last wel mede te sullen practiseeren: Doch overleggende dat waer onlanckx d'Academie van eenen professore Hebraeae linguae is voorsijen geworden, hebben goetgevonden, dat dese practijcke niet voor het aanstaande nieuwe jaer in 't werk zal werden gestelt, hebben daeromme oock den Praesidem ende Scribam belast dese hare resolutie den E.E. Heeren Professoren der H. Theologie tot Leijden aen te dienen, ende hare E.E. te versoecken in hare lectionibus publicis ofte andersints den studenten te willen vermanen, doch neersticheijt in dese talen te willen aennemen also met het ingaen van het jaer 1629 niemant voortaen tot het praeparatorium examen zal werden toegelaten, terwijl hij den Classi, nevens de testimonia facultatis Theologiae, ende der kercke, oock verthone testimonia Hebraeae et Graecae linguae professorum, dat se in redelijcker wijse inde selve talen zijn geoeffent, opdat dezelve studenten also ghewaerschouwet zijnde, haer dan behoorlick daertoe moghen bereijden. In de classis Leiden is aan deze bepaling stipt de hand gehouden. Aanvankelijk bleef het dus bij testimonia. De eerste schrede was echter hiermede gezet op den goeden weg. Later deed zich de behoefte aan een definitief examen van zelf gevoelen. En het is Amama's verdienste, dat hij tot dit alles den eersten krachtigen stoot
heeft gegeven. Feitelijk stond hem bij al zijnen arbeid deze zaak voor oogen. Met het oog hierop gaf hij
| |
| |
zijne Censura Vulgatae cet. Franeq. 1620. De fouten dezer geauthoriseerde vertaling werden daarin scherp aangewezen, dikwijls zelfs met een beroep op Roomsche theologanten. Dank zij deze zelfde zaak werd hij ook in een debat gewikkeld met den beroemden Minoriet Marinus Marsennus, naar aanleiding van diens werk: Quaestiones celebres in Genesin. Amama richtte een brief aan dezen: Epistola πρόδρομος ad M. Mersennum, waarin hij aantoonde dat Mersennus voor zijne taak niet berekend was. Met kracht kwam hij op voor de rechten der wetenschap, die ook de kerk kon dienen (zie Sepp a.w., blz. 11). Alle ‘Barbaries Theologiae et Ecclesiae’ schreef hij alleen op rekening van de onkunde in den grondtekst der Heilige Schrift.
Vreemd mag het heeten, dat Amama door de Dordsche synode niet waardig gekeurd werd om deel te nemen aan de overzetting des Bijbels. Het was toch geen geheim, dat aan Amama's leermeester Drusius finantieele steun was verleend voor de voorbereidende werkzaamheden. Zelfs was deze van colleges ontheven geworden om zich geheel aan dezen gewichtigen arbeid te kunnen wijden. En al had men van de hand van Drusius ook geene vertaling begeerd, omdat hij suspect was in de leer, toch waren zijn: Annotationum s. Praeteritorum in N. Testamentum libri X, en zijne uitstekende commentaren van zeer groot nut. En hoewel Amama meer dan een werk van Drusius had uitgegeven en bovendien zelf een man was van erkende bekwaamheid, toch werd ook hij voorbijgegaan. Hoogstwaarschijnlijk had hij dit te danken aan den moed, waarmede hij Drusius verdedigde in zijn Commentatiuncula ad celebrem illum locum Prov. VIII:22 in qua illud quoque ostenditur D. Joh. Drusium Arianae impietati non favisse. Blijkbaar had men nog steeds geen genoegzaam vertrouwen in zijne rechtzinnigheid. Toch zou Amama voor deze taak bij uitnemendheid geschikt zijn geweest. v. Til heeft naar waarheid van hem getuigd: ‘viam praeparaverat, ut magno cum applausu hoc opus exemptum fuerit’. Eer dat de officieele vertalers zich te Leiden hadden gevestigd, verscheen van Amama's hand een boek, dat voor het aan te vangen werk van het grootste belang was. Bedoeld is zijne Bijbelsche Conferentie. Hetgeen hij van de Vulgata reeds vroeger had aangewezen, wordt in dit boek getoond ook te passen op de in ons land gangbare vertalingen. Merkwaardig is dat Louis Moreri, die Amama's werk betreffende de Vulgata zoo afkeurt, omdat Rome er door werd aangetast, zooveel woorden van lof heeft voor dezen arbeid, die het Protestantisme raakte. Van het eerste verklaart hij, dat Amama's werk de doorslaande bewijzen gaf van het wijze gedrag der bisschoppen, die op het concilie van
Trente de Vulgata hadden gesanctioneerd. ‘On peut se servir utilement de cet ouvrage d'Amama contre lui-même et contre les autres Protestants.’ Maar van deze Bijbelsche conferentie zegt hij: son dessein dans ce Livre est de faire voir que la Bible Flamande, qu' on lisait parmi les Protestants des Pais-Bas, et qui avoit été traduite sur l'Allemande de Luther, était remplie de fautes: et c'est ce qu'il montre fort bien (zie Le grand Dictionaire Historique etc. par Louis Moreri, Amst. 1724 in voce).
In 1625 bezorgde Amama zelfs eene uitgave van den Bijbel, Biblia in het Nederduitsch; het O. Test. overgeset door P. Hackius, met Verbeteringen en Aantekeningen van S. Amama. Het N. Testament door Herm. Faukelius, Amst. 1625 fol. Jacobus Laurentius predikant te Amsterdam bezorgde hiervan in 1630 een tweede editie (zie Nederl. Archief voor Kerkelijke geschiedenis, dl. IV, blz. 282-286).
| |
| |
Dertien honderd exemplaren werden gedrukt. De spoedige herdruk bewijst voor den opgang, dien dit werk maakte.
Als hoogleeraar was Amama bovendien een man van groote verdiensten. Op het onderwijs der hem toevertrouwde vakken legde hij zich steeds ijverig toe. Zoo verscheen ten gerieve zijner leerlingen zijne Grammatica Hebraea Martinio-Buxtor fiana 1625 en sinds meermalen herdrukt, als ook een Hebreeuwsch Woordenboek en eene handleiding de recta Lectione L. sanctae. Het eerste in 1628, het tweede in 1637.
Merkwaardig is ook zijne Dissertatio de Nomine Tetragrammato, opgenomen in de Critici Sacri III, p. 38-48, waarin hij reeds de uitspraak Jehova bestreed (zie daarover ook: De Pronunciatione vera Sacrosancti Tetragrammatis הוהי etc., scripsit Dr. Aug. Koehler, Erlangae 1867). Twee malen bekleedde hij het rectoraat in 1621 en 1628. Wij zagen reeds, dat hij met kracht optrad tegen de losbandige zeden. Daaraan danken wij zijne redevoeringen de Ebrietate, de Barbarie en de Barbarie morum. De eerenaam van εὐσεβείας ζηλατής viel hem daardoor ten deele.
In zijne exegese stond hij gezonde begrippen voor. Allegorie en typologie konden bij hem geene genade vinden. Hij minde een wettig vrije exegese.
Het is verbazend welk een enorme werkkracht deze zwakke, waarschijnlijk teringachtige man bezeten heeft, die in zoo weinige levensjaren zulk een groote reeks van degelijke werken heeft nagelaten en zooveel gedaan heeft voor kerk en wetenschap beide. Bovendien was hij een man van een edel karakter, Christen in den vollen zin des woords. Zijn lieve vriend Meinardus Schotanus heeft in de Oratio funebris over hem gezegd: ‘Vita eius pia fuit, sanctitatis erat sitiens. Ut vero de eo dici posset, quod tota eius voluntas in Lege Domini. Hanc volvere, hanc meditari, hac vivere, hac se consolari’. Dat was geen woord om den overledene te eeren alleen. Het was de waarheid. Met bijzondere voorliefde las hij in de geschriften van Willem Teellinck. De lijst zijner werken is te vinden bij Vriemoeth, ll. p. 177-179. Ook kan daaromtrent nog worden meegedeeld, dat B. Bekker bezig geweest is om een compleete uitgave van Drusius' en Amama's werken te bezorgen. Immers Jacobus Alting schreef daarover aan Bekker den 24en Juni 1670: Venio ad consilium tuum de scriptis Drusii et Amamae (magnorum Professorum Academiae vestrae) in unum volumen colligendis (zie Altings advies daarover: Jac. Altingii Opp. Omn. Tom. V. p. 376b).
Litteratuur: Meinardi Schotani Oratio funebris in obitum Sixtini Amamae, Franeq. 1630. E.L. Vriemoeth, Athenae Frisiacae, etc. Leovardiae 1758, p. 166-179. Mr. W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker, Leeuwarden 1879, dl. II. blz. 98-104. Chr. Sepp, Het Godgeleerd Onderwijs in Nederl. gedurende de 16e, 17e eeuw, Leiden 1874, dl. II, blz. 4-11. Dr. J. Hartog, Geschiedenis van de Predikkunde in de Protest. kerk van Nederland. 2e dr., Utrecht, 1887, blz. 73, 113. Dr. H. Visscher, Guilielmus Amesius; zijn leven en werken, Haarlem 1894, blz. 67, 68. Dr. A. Kuyper Jr.; Johannis Maccovius, Leiden 1899, blz. 20-63, passim, v.d. Aa, Biogr. Woordenb. in voce en het daar vermelde.
|
|