Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Hendrick Alewijnsz]ALEWIJNSZ (Hendrick). Na het jaar 1550 was de aanhang der Doopsgezinden te Middelburg zeer toegenomen,Ga naar voetnoot1) zoodat er in 1561 en 1562 tal van kooplieden en vreemdelingen te Middelburg waren, die de gevoelens dezer gezindheid waren toegedaan. De geesel der vervolging ging ook over deze Protestanten, sinds Alva bevolen had, dat als het misbrood of de heilige olie over de straten werd gedragen, zelfs het aangezicht der omstanders zou worden bespied en elke oneerbiedigheid strengelijk moest worden gestraft. Te Middelburg werden drie Doopsgezinden gevat, die met hun bloed hunne belijdenis hebben bezegeld. Onder hen was Hendrick Alewijsz. Van zijn beroep was hij ‘Taschmaeker’, ‘marsupiarius’. Hij behoorde niet tot degenen, die met aardsche goederen rijk gezegend zijn. Met den arbeid zijner handen moest hij in de behoeften van zijn gezin voorzien. In de dagen zijner gevangenneming, die in het najaar van 1568 plaats greep, was hij weduwnaar met drie nog zeer jeugdige kinderen tot zijn last. De oudste Alewijn Henricksz was 10 jaar, de twee anderen waren meisjes van 8 en 6 jaren, die hij van uit zijne gevangenis heeft opgedragen aan de zorgen van ‘de lieue Gemeynte Gods’. | |
[pagina 84]
| |
Hij was een ijveraar voor de Doopsgezinde leer, ‘ende van den Broederen daer toe ghestemt, ende vercoren, om de Ghemeynte Gods met het Woordt des Heylighen Euangeliums te bedienen, in welcken hy seer neerstich gheweest is, hoewel jonck in den dienst, heeft in 't werck Gods boven maten gebloeyt ende toegenomen’.Ga naar voetnoot1) Gelijk met Alewijnsz werden ook gevangen genomen Hans Marijnsz van Oosten en Gerrit Duynherder. Hoewel gekerkerd en van zijn vonnis zeker, bleef Alewijnsz zijne roeping getrouw en ging voort door middel van brieven zijne gemeente te leeren, totdat hij den 9en Februari 1569 te gelijk met zijne medegevangenen, na talrijke verhooren en veelvuldige pijniging, levend verbrand werd. De brieven, die hij van uit zijne gevangenis schreef aan zijne vrienden waren feitelijk theologische tractaatjes, waarin hij zijne opvatting over allerlei vraagstukken uiteenzette. Hoewel geschreven onder zulke omstandigheden, bevatten zij over het geheel weinig verheffends. Zij missen die zalving, die roerende bezieling, die in vele andere geschriften van dezen aard zoo weldadig aandoet. Zij steken ongunstig af tegen de veel inniger brieven van een Hendrik Verstralen of een Joos Verkindert. Het oordeel van Dr. Cramer, die spreekt van ‘de vervelende betoogen van Hendrick Alewijnsz’,Ga naar voetnoot2) is niet onverdiend. Voor zijne geschriften zie Bibliographie des Martyrologes Protestants Neerlandais, La Haye 1890, I Monographies, p. 3-10. Behalve de aldaar uitvoerig beschreven exemplaren bezit de Maatschappij van Nederl. Letterk. er nog een, verscholen in een bundeltje andere dergelijke geschriften, waarvan de titel luidt: Veel schoo || ne grondige leeringen wt des Heerē woort/ beyde des ou- || dē en̄ nieuwē Testamēts/ in welcke on- || derscheydentlijck bediet/ verclaert ende || aengewesen wort/ wat een mēsche noo- || dich sy ter salicheyt/ door Henrick Ale- || wijnsz/ tot Middelborch geuangē || om de waerheyt/ die hy oock || metten doot ende bloede || stātvastich betuycht || ēn besegelt heeft || Anno 1569 || Den 9. || Febr. ||. 1 Petr. 4/19. Alle die daer lijden naden wille Godts || die beuelen haer sielen den getrou- || wen Schepper met goe- || de wercken. (Ghedruckt int Jaer || ons Heerē/ M.D.LXXVIJ. De herdruk van 1581 verschilt maar zeer weinig van dezen. Het is ook gedrukt in - 16o. en beslaat 64 ff. Litteratuur: Martelaars Spiegel der werelose Christenen enz., Haerlem bij Hans Passchiers van Wesbusch 1631, blz. 482b-506a. Bibl. des Mart. Protest. Neerl., I. Monogr., la Haye, 1890, p. 3-10. Gesch. der Doopsgez. in Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland enz. door S. Blaupot Ten Cate, Amst. 1847. I, blz. 41 en 74. De geloofwaardigheid van van Braght, door Dr. S. Cramer, opgenomen in de Doopsgez. Bijdr., 36e Jaarg., 1899, blz. 65-164. |
|