Aanleiding tot deze uitgave was, dat sommige Mennoniten, Oude Friezen genaamd, in 1626 het Martelaarsboek met enkele veranderingen hadden uitgegeven. In de voorrede hadden de bezorgers van dezen druk beschuldigingen ingebracht tegen hen, die het in 1615 te Haarlem hadden uitgegeven. Hans de Ries had in 1614 een Martelaarsboek uitgegeven: Historie der Martelaren, die in 1617 te Hoorn herdrukt werd. In 1626 werd te Hoorn een uitgave naar de editie van 1615 tot stand gebracht, waarin de uitgevers der editie van 1617 beschuldigd werden, dat zij de gevoelens der Doopsgezinde Martelaren in zake de Vleeschwording des Woords, den Ban, afzondering en mijding der afgezonderden niet juist hadden weergegeven. Hiertegen nu protesteerde Hans Alenson in zijn boekje, waarin hij tevens betoogde, dat de druk van 1626 niet was tot stand gebracht door Pieter Jansz. Twisk, gelijk beweerd werd. Ook gaf hij eene beschouwing over de zooeven genoemde punten, zooals die door den alleroudste Doopsgezinden werd voorgestaan. Volgens hem naderden de oudste Doopers meer tot een Gereformeerde opvatting dan Menno en de Vlaamsche en Friesche Mennonieten. Een uitreksel van het tractaat is opgenomen bij Schijn a.w., dl. III, blz. 129-147. Aldaar is ook Alenson's portret te vinden.
Litteratuur: Geschiedenisse der Mennoniten door H. Schijn, vert. door H. Maatschoen, dl. III, blz. 129 v.v. S. Blaupot ten Cate ll. dl. I. blz. 210 en 273.