Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Theodorus Akersloot]AKERSLOOT (Theodorus). Indien iemand eene kerkelijke geschiedenis wilde schrijven van het dorpje Valkenburg nabij Leiden, dan zou deze naam boven enkele harer donkerste bladzijden moeten prijken. Tal van jaren heeft hij de gemeente verwoest en moeite en ellende aan de classis Leiden berokkend. Hij was een karakterloos man. En hij zou hier niet vermeld zijn geworden, indien hij, ondanks zijn beruchte levenswijze, niet een man van erkende bekwaamheid was geweest. Theodorus Akersloot, ook wel Ackersloot of Akkersloot genoemd, werd in 1645 te Haarlem geboren. Den 23sten April 1665 werd hij als student te Leiden ingeschrevenGa naar voetnoot1). Den 5den Aug. 1671 verscheen hij op de classis extraordinaria van Leiden tot het afleggen van zijn praeparatoir examen, waarvoor hij glansrijk slaagde. Of Akersloot echter een man was met veel kanselgaven mag betwijfeld worden. Het kan evenwel ook zijn, dat er reeds toen aan zijne reputatie iets haperde, want hij kreeg voorloopig geen beroep. Eerst den 10den November 1676 verscheen in de vergadering der classis de kerkeraad van Valkenburg ‘inleverende den instrument van kerkelijke beroepinge op den persoon van D. Theodorus Akersloot, ende de daerop gevolgde Approbatie van de HoogEd. vrouwe van Valkenburgh, versoekende de Approbatie van dese Vergaderingh ende bevorderingh vande bevesting des voorm. D. Akersloot’Ga naar voetnoot2). Akersloots beroep viel niet geheel in den smaak der vergadering, al kon zij het op wettige gronden niet keeren. Des te meer valt dit op, als wij letten op het feit, dat het judicium door de examinatoren thans over Akersloots bekwaamheden afgelegd, zooveel minder gunstig was. De acta van 21 Dec. 1676 verklaren dienaangaande: ‘D. Theodorus Akersloot beroepen predikant tot Valkenburgh is na gedaane Predikatie over den opgeleijden Text, in de voornaamste gronden van de Leere der zaligheijd uyt Gods H. Woord, ondersocht: Ende heeft in het een en het ander den bijwesenden Dno Synodi deputato ende den E.E. leden des Classis soo verre voldaan, dat de Vergaderinge goed gevonden heeft op sijne Proclamatien ende bevestinge ordre te stellen ende Hem voorts tot naarstigheijd in sijne studien te vermanen’. Vanwaar deze veranderde beoordeeling, waaruit meer onwil dan welwillendheid spreekt? Zeker is het mogelijk, dat onze Akersloot in de jaren, die hij ambteloos had doorgebracht, aan de wetenschap weinig meer gedaan heeft, maar waarschijnlijk is dat toch niet, wijl het steeds blijkt, dat hij in kerkelijke kringen voor een bekwaam man is gehouden. | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
De oorzaak heeft ongetwijfeld dieper gelegen. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat de classis van Leiden vermoedde, dat het met deze beroeping naar Valkenburg niet geheel in den haak was. Vele jaren later heeft Akersloot voor dezelfde classis verslag gedaan van de wijze, waarop hij aan zijn beroep was gekomen. In 1694Ga naar voetnoot1) verhaalde hij, ‘hoe hem was afgevergt van de Vrouwe van Valckenburgh duisent guldens, welke hij in twee posten hadde betaalt, te weten achthondert voor en twee hondert guldens na sijne bevestiginge, daarbenevens noch hondert rijksdaalers voor een stoel in de kerk en hondert daalers aan D. Stypel. In allen welken handel hij wel swarigheit hadde gevonden, maar volkomen was genootsaakt, en ook van kerkelike persoonen onderrichtet, dat hij geheel buiten sollicitatie van den kerkenraat beroepen zijnde, sodanig gelt voor de Approbatie met een goet gemoet koste geven’. Zoo was hij dus predikant geworden. De placcaten tegen de simonie bewijzen op zichzelve reeds, dat dit geen ongewone weg was tot het predikambt. En van een man als Akersloot kan het niet bevreemden, dat hij niet schroomde dien in te slaan. De corruptie van de kerk treedt hier duidelijk op den voorgrond. De gissing is zeker niet te gewaagd, dat er in de classis bij geruchte van dien verfoeilijken handel wel iets bekend was. En daarom, zij zouden Akersloot geweerd hebben, indien het maar in het vermogen der heeren examinatoren geweest was. Dat op eene beroeping, op zulk eene wijze verkregen, niet veel zegen was te wachten, spreekt van zelf. Het duurde dan ook niet lang, of tot de classis drongen klachten door over zijn persoon en arbeidGa naar voetnoot2). Deze onlusten werden echter spoedig uit den weg geruimd, zoodat den 1sten Juli 1680 door eene commissie kon worden gerapporteerd, dat er ‘geen reden van klagte meer overigh was’. Toch was de vrede meer schijn dan werkelijkheid. Akersloot en zijne gemeente konden het nooit met elkander vinden. Ook dan als er geene hoogloopende twisten waren, liet de verhouding te wenschen over. Het conventikelwezen bloeide te Valkenburg als natuurlijk gevolg van de straffeloosheid, waarmede hij jaren met recht en wet scheen te kunnen spotten. Tot het jaar 1694 kwamen er bij de classis geene officieele klachten in. Wel werd over de zucht tot conventikels te Valkenburg geklaagd, doch over de dieper liggende oorzaken hoorde men niet. Maar in het laatstgenoemde jaar verschenen in de vergadering van den 4den MeiGa naar voetnoot3) Ds. Akersloot en zijn kerkeraad, benevens eene deputatie van lidmaten. De classis achtte het noodig de klachten der lidmaten te onderzoeken en benoemde deputaten, die de beschuldigingen tegen Ds. Akersloot zouden examineeren en daarvan rapport doen aan de vergadering. Nog denzelfden dag werd dat rapport ingediend, terwijl Akersloot beloofde nader schriftelijk te zullen antwoorden. Daar deze zaak veel tijd vorderde, werd een extraordinaire vergadering bijeengeroepen op den 17den Mei 1694. Aan de klagende lidmaten werd opgedragen voor het einde der week aan hun predikant een copie hunner stukken te doen toekomen, terwijl | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
aan Akersloot werd opgelegd een ‘volkomen’ antwoord aan de classis te overleggen Mocht hij in gebreke blijven, dan zou er naar bevind van zaken geoordeeld worden. Bovendien werd den gedeputeerden verzocht de beschuldigingen tegen Akersloot onder eenige hoofden te brengen, opdat een overzicht gemakkelijk kon worden verkregen. Den 17den Mei was de vergadering weder bijeen. De beschuldigingen waren tot zeven hoofdstukken gebracht, die wij hier laten volgen, omdat de kwestie er duidelijk in uitkomt en wij er tevens uit kunnen zien, welk een man Ds. Akersloot was.
Waar bij noch bij Gecommitteerde Broederen wierde aangemerkt sijne onbetamelike maniere van verantwoorden, met sich op doode te beroepen, veel stoutelik te ontkennen, sterke asseveratien en veelvuldige praesentatien van eede te doenGa naar voetnoot1)’. Bovendien kwamen nog nieuwe documenten in, die alle nauwkeurig werden onderzocht. Akersloots verdediging was maar zeer zwak. Wat zijn huiselijk leven aangaat, zeide hij eenvoudig, dat ‘de schuit niet bij hem, maar bij sijne vrouwe is, die seer oploopende, driftig is, ende eene, die bij de minste occasie opstoof, seggende, dat hij niet verhinderen kan, dat sijne Vrouwe een ongemaklik humeur heeft’. En toen hij van zijn knoeien in de administratie met de stukken overtuigd werd, meende hij zich te redden met de opmerking, ‘dat die veranderinge van sijne vyanden koste geschiet zijn’. Nogmaals was een buitengewone vergadering noodig. En zoo vinden wij den 24sten Mei de classis wederom bijeen. Reeds toen scheen Akersloot te vermoeden, dat het wel eens minder goed met hem kon afloopen. Daarom begon hij met te verzoeken, dat ‘de E. Classis geliefde sorge te dragen voor sijn persoon, dienst en familie’. Aan enkele heeren toonde hij ‘sijne bekommernisse over de behoudenisse van sijn persoon’. Doch van verootmoediging en berouw kon niemand iets bespeuren. Hij verzocht ‘gratieus te mogen worden gehandeld; nu twee (49) en veertig jaren oud geworden zijnde, ende dat men voor zijne behoudenisse, of tot Valkenburg door middel van versoeninge of op een andere schoon afgelegene plaatse wilde sorgenGa naar voetnoot2)’. | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
Zelfs zijn kerkeraad had hij tot medelijden weten te bewegen, maar ook al riepen de broeders de clementie der vergadering voor Ds. Akersloot in, toch bleven zij vasthouden, ‘dat D. Akersloot in hare Gemeinte van Valkenburg geen stichtelik Predikant konde zijn, buiten merkelike veranderinge van sijn gedrachGa naar voetnoot1)’. Onder deze omstandigheden bleef er voor Ds. Akersloot niet veel anders over dan schuldbekentenis, hopende aldus zijn ambt te redden. De commissie der klagende gemeenteleden was echter op eene verzoening niet gesteld. De baljuw meende, ‘dat sy de schelm konden quijt raaken, als sy wilden, also hy so veele tot syn laste hadde; ende dat hij een uyr na voorgaande versoeninge haar op nieuw altoos soude bedriegenGa naar voetnoot2)’. En de uitslag heeft bewezen, dat deze baljuw goed had gezien. Op de vernederendste wijze stelde Akersloot zich aan voor de classis, barmhartigheid verzoekende, in alles toestemmende uitgezonderd alleen het overspel met zijn dienstmaagd. De classis alles rijpelijk overwogen hebbende oordeelde ten slotte D. Akersloot ‘onbequaam tot vordere stichtinge van de Kerk van Valckenburg, en removeert hem daarom van den dienst derselve. Willende evenwel hem geensints in 't geheel van den Predikdienst weeren, wegens sijne gaven en bequaamheden, maar selfs in 't bevorderen van een buitenlandsche Kerke behulpsaam sijn, wanneer sij zijn goede gedrag voortaan sal hoorenGa naar voetnoot3)’. Zoo was dus Akersloot van zijn dienst ontzet en de gemeente van Valkenburg vacant geworden. Toch was noch de gemeente, noch de classis van dezen kwelgeest verlost, want toen de kerkeraad den 28sten Juni een nieuwe beroeping wilde doen op den persoon van D. Guilielmus Rombouts, predikant in Zeeland, kon de approbatie niet verleend worden, wijl er geen voldoende zekerheid was, dat Akersloot geen appel zou aanteekenen tegen zijn vonnis. Na zijn ootmoedig schuldbelijden zouden wij verwachten, dat hij er nu het zwijgen toe zou doen, te meer, omdat hij verklaard had niet te zullen appelleeren. Maar toen het er op aankwam, ging deze karakterlooze man plotseling een anderen toon voeren. Hij beklaagde zich, dat hij ‘onrechtveerdiglik gesententieert’ was en alleen maar uit vrees voor den commissaris-politiek van appel zou afzien. De classis meende tot approbatie van Rombouts beroeping te kunnen overgaan, ‘mits dat sij buiten verdere executie blijve tot na 't aanstaande Synodus van 's-Gravenhage, en het also blijke, dat D. Akersloot sich bij Appel aan het selve Synodus niet addressereGa naar voetnoot4)’. Den 1sten Juli verscheen hij wederom voor de vergadering met verzoek om zijne stukken te mogen terug bekomen en een afschrift van zijn vonnis, want hij wilde ter synode zijn bezwaren inbrengen, nochtans verzekerende, ‘dat hij in geenen deele genegen was tot Valkenburg in den dienst der kerke te continueren wegens de moeylikheden in die plaatse gestookt. Hij wilde bij dien godloozen hoop, schoon 'r noch eenige vroomen waren geen langer predikant zijn, en bekende ook Got in den hemel tot getuige te hebben aangeroepen dat hij niet soude appelleren, en al stonde de beul achter | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
hem, en al was 't dat yemant hem een millioen wilde geven, so soude hij sijn beloften niet willen breken, het welk hij nooit hadde gedaan’. En wat deed hij? Den 5den Juli reeds kwam bij de classis een brief van hem in die ‘hoogelijk’ het misnoegen opwekte. Daaruit toch bleek duidelijk, dat hij wel degelijk appel zou aanteekenen, zoodat de classis besloot Petrus Hollebeek en Johannis Lansman, predikanten te Leiden en Noordwijkerhout, als extraordinaire gedeputeerden ter synode te zenden om de sententie der classis te verdedigen. Zoo was dus de zaak gebracht voor de synodus particularis van Zuid-Holland, die van den 6den-16den Juli 1694 te 's-Gravenhage werd gehouden. Volgens art. 6 der acta dezer synodeGa naar voetnoot1) verschenen beide partijen ter vergadering. Wel beriepen zich de classicale gedeputeerden op Akersloot's verklaring van niet te zullen appelleeren, maar ‘de Christelijke Synodus oordeelt om goede redenen met eenpaarige stemmen, dat D. Akkersloot als doleant en remonstrant ja dogh ontfanckelijck is’. De synode hoorde nu beide partijen en benoemde ten slotte een commissie van vijf leden om alles nader te onderzoeken en van praeadvies te dienen. Het praeadvies dezer commissie, dat door de synode werd aangenomen, luidde: ‘Dat D. Akkersloot, so lang de saken in dese termen staan met seer weijnig stichtinge in de plaats van Valckenburgh sal konnen blijven, tensij dat'er een versoeninge tussen de Heer en Vrouw van Valckenburg en so'er andere sijn aan de een zijde, en D. Akkersloot aan d'andere sijde, kon worden uitgewerkt: waer ontrent van de E.E. deputati Synodi en de Eerw. classis van Leijden alle vlijt moest worden aengewent; dog indien de versoeninge niet kon getroffen worden, dat het nodig en dienstig soude sijn, dat hij elders al was het in een minder gemeente wierde verplaest, opdat die bequaamheden, hem van God verleent, tot meerder vrucht van Gods kerck mogten worden besteedt; en dat de Eerw. Classis van Leijden in last gegeven worde om conjunctim cum deputatis Synodi alle middelen in het werck te stellen om hem Akkersloot hoe eer, hoe beter, ergens elders te verplaetsen.’ ‘Om die oorsake dan sou men D. Akkersloot tot de tijt van sijn verplaetsing in de kerck van Valckenburg laten blijven en hem alle deelen van zijn dienst doen waernemen onder verding dat hij tot sijne verplaetsinge moest staan niet alleen onder het opzicht van de E.E. Classis van Leijden, maer ook van de E.E. Heeren Gedeputeerde van de Christelijke Synodus, en van dese Synodale vergadering ernstig vermaant worden sich van alle moeijallerije, twisten en moeijelijkheden te onthouden, sijn huijs wel te regeren, met sijn huysvrouw in alle liefde en vrede te leven, en sijn dienst neerstig en getrouwelijk waartenemen, en door een stillen en Godsaligen wandel elck een tot een stichtelijk exempel en voorbeelt te sijn’. Wij kunnen niet ontkennen, dat dit oordeel der synode ons bevreemdt, daar zij de acte van beschuldiging vrij wel handhaafde. En wij aarzelen niet het vermoeden uit te spreken, dat Akersloot machtige beschermers heeft gehad. Met des te meer vrijmoedigheid gis ik dit, wijl het ook in het vervolg blijken zal, dat hij met een toegevendheid en zachtheid behandeld is geworden, die niet in overeenstemming is met hetgeen billijkerwijze in het belang der kerk kan worden verwacht. Maar hoe het ook zij, de classis was in het ongelijk gesteld en Ds. Akersloot in zijn dienst gehandhaafd. | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
In de vergadering der classis van den 3den en 4den Aug. 1694 verschenen de deputati der synode aan wie de visitatores der classis werden toegevoegd om het mandaat der synode ten uitvoer te brengen. Gemakkelijk ging dat niet. De gemeente was terecht over dezen uitslag weinig gesticht en de desolate toestand duurde onveranderd voort. Groote twisten ontstonden, waarin onze Akersloot, de schoolmeester en de leden van den kerkeraad ieder op hunne beurt een minder eervollen rol vervulden. Vechtpartijen grepen er plaats, waarbij zelfs de E. deputati de vechtenden met geweld van elkander moesten aftrekken. Akersloot bleef weigeren van zijn beheer over de diaconie-fondsen rekening en verantwoording te doen, terwijl hij zijne ambtelijke plichten geheel verwaarloosdeGa naar voetnoot1). Zoo liep het door tot den 12den October 1695, toen de deputaten de hun opgedragen taak eindelijk hadden volbracht met dien uitslag, ‘dat men de waarschijnelijke hope, en vertrouwen had, dat de Gemeynte nu voortaan in een gewenste rust en stigtinge, als ook in onderlinge Liefde en Eendragt, stond te leven’Ga naar voetnoot2). Een vredespredicatie was er gehouden en de viering des H. Avondmaals zou plaats hebben. Aanvankelijk was dus de rust hersteld. Het schijnt eenigen tijd vrij goed gegaan te zijn. Althans tot het jaar 1705 kwamen er geene klachten meer bij de classis in over de gemeente van Valkenburg. In laatstgenoemd jaar echter verscheen in de vergadering van den 2den NovemberGa naar voetnoot3) de kerkeraad van Valkenburg weder, ‘rapporteerende dat sedert eenige tijt verscheijdene droevige opschuddinge en onrusten sijn geweest in haere gemeynte door toeval van twisten tussen den Predikant Ds. Ackersloot en haeren Baillouw’. De baljuw namelijk zat in de gevangenis en een dertigtal lidmaten hadden geweigerd het Avondmaal bij te wonen, omdat zij hun predikant verdachten van den baljuw te hebben aangeklaagd. De classis besloot het vonnis van den burgerlijken rechter af te wachten en onderwijl Ds. Akersloot te vermanen tot alles wat de rust bevorderen kon. Natuurlijk baatte dit niets, zoodat den 1sten Febr. 1706 de kerkeraad weder voor de classis verscheen om te klagen over de ellendige toestanden door den predikant veroorzaakt. Zelfs verzochten zij, dat hij tot de aanstaande synode ‘mogt gesuspendeert werden’Ga naar voetnoot4). Maar daar Akersloot zich op den burgerlijken rechter beriep, durfde de classis niet met kracht ingrijpen. Weer wilde zij eene verzoening beproeven, doch te vergeefs. De kerkeraad wilde, dat Akersloot met hulp der classis verplaatst zou worden. Werkelijk beproefde zij een ruiling tot stand te brengen tusschen de predikanten van Noordwijkerhout en Valkenburg. Maar deze stuitte af op het feit, dat de kerkeraad van Noordwijkerhout ‘in de conduite van D. Akersloot het grootste genoegen niet en hadde’Ga naar voetnoot5). Ten slotte verklaarden die van Valkenburg, ‘dat sy het in die bedrukte Kerke so niet langer konden stellen’Ga naar voetnoot6), want Ds. Akersloot bleef aan het schelden en razen, hoewel hij veroordeeld was om de kosten van het proces tegen den baljuw te dragen. | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
Nadat hij nogmaals beproefd had de zaak op de lange baan te schuiven, kwamen de partijen ten laatste overeen, dat Akersloot zou verplaatst worden naar Alphen in de Baronie van Breda, welke plaats reeds was toegezegd aan D. Jacobus Boerhaven. De kerkeraad van Valkenburg verklaarde zich gaarne bereid dien te beroepen, blijde als zij waren, verlost te worden van een man, die zoovele jaren hunne gemeente had verwoestGa naar voetnoot1). Door den invloed der classis kwam die ruiling gelukkig tot stand, naar luid van het rapport daarover gedaan den 28sten Juni 1706. Maar niet zonder dat D. Akersloot namens ‘Deputati bij de Ed. Mog. Heeren Raden van sijn Zalg. Majesteit’ ernstig was vermaand, zich voortaan voorzichtig te gedragen en zich in hunne domeinen niet te bemoeien met dingen, die buiten zijn ambt waren, ‘alsoo hun Ed. Mog. geensins een Brouljart inde selfde souden konnen lijden’. Alzoo werd Ds. Akersloot den 2den Aug. 1706 van zijne betrekking tot de gemeente van Valkenburg ontslagen en naar Alphen in de Baronie verwezen. Tot het laatste toe heeft hij echter gepoogd de classis tegen te werken, daar hij nog weigerde de afkondiging te doen ten behoeve van zijn opvolger. Den 17den Augustus werd ‘de classikale dimissie van D. Akersloot opgestelt, den Broederen voorgelesen, over deselve geadviseert, hem door den KK. Raad toegesonden’. Eindelijk was hij dus verbannen uit de kerkelijke wereld, die door zoovele jaren zulk een man in haar midden te kunnen dulden, een tastbaar bewijs leverde, dat het verderf reeds diep in het kerkelijk leven ingegrepen had. In Alphen sleet hij het overige zijns levens, want daar overleed hij in het jaar 1721. Zooals reeds werd opgemerkt was Akersloot geen onbekwaam man. Bijzonderlijk heeft hij zich verdienstelijk gemaakt op exegetisch gebied. De volgende commentaren zagen van hem het licht.
Zijne werken zijn zeer wijdloopig. Geen enkel woord liet hij onaangeroerd, terwijl hij allerlei verklaringsmateriaal uit de ongewijde schrijvers aanvoerde. Over zijne wijze van schrijven merkt de criticus, die in de Boekz. der Gel. Wer. van Nov. en Dec. 1706, blz. 509, een overzicht geeft van zijne verklaring op den eersten Zendbr. aan de Cor., nog op, dat de heer Akersloot ‘eene manier van afstippen heeft, die ik nooit gezien hebbe’. En dan geeft hij eenige sprekende voorbeelden van 's mans grillige punctuatie. Merkwaardig ook is de critiek door de visitatores librorum der classis Leiden over Akersloots werk over de Galaten uitgebracht. In Art. 11 der classis continuata van 1 Aug. 1695Ga naar voetnoot2) rapporteert professor à Marck, dat aan visitatores was ter hand gesteld Akersloots werk over de Galaten ‘doe al gedruckt, dogh sonder dedicatie en praefatie: Twelck bij Haer E.E. door loopen sijnde betuigen daer in te hebben bespeurt neerstigheid, een veerdich oordeel, duydelijcke en verstandelijcke expressien veele goede en nutte dingen, sonder dat eenige dwaelingen in de gronden van de religie daer in opsettelijck en stantvastelijck | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
werden geleert of hardneckelijck beweert. Dogh geven in bedencken of het niet beter waere wanneer boecken overgelevert werden om te visiteeren, sulx geschiede eer deselve nogh gedruckt waeren’. ‘Wat nu aengaet het gemelte boeck selver, de Heeren Visitatores wenschten wel, dat haer daer in niet waeren voorgecomen vier saecken: de twee eerste van minder aengelegentheid, de andere swaerder, namentlijck: 1. Onhebbelijcke spreeckwijsen. 2. Sommige losse en onnutte gissinghen als vaste waerheden voorgestelt. 3. Verscheyde onvoorsightige en ongewoone uijtdruckinghen, die den Leser souden connen leijden tot verkeerde gedaghten. 4. Verscheyde particuliere verclaringhen dewelcke aenstoot souden connen geven, van welcke vier pointen verscheyde staeltjes wierden aengewesen en bij gebraght’. Tengevolge hiervan werd besloten aan Ds. Akersloot op te dragen de inlevering van dedicatie en praefatie; terwijl hij een ‘satisfactoir antwoort’ over de grieven der visitatores geven moest, dat bij het werk zou worden gedrukt. Voordat dit alles tot genoegen van de vergadering was geschied, zou er geen classikale approbatie gegeven kunnen worden. Den 6den September 1695 verscheen Akersloot zelf om zijn werk te verdedigen. Alle eischen der classis gaf hij toe, gelijk dit van zulk een man te verwachten was. Hij kreeg nog een berisping over zijne voorbarigheid en onvoorzichtigheid en een vermaning om zich voor alle onstichtelijkheid in leer en leven te wachten, en daarmede werd hem de approbatie gegeven. Veel gunstiger was het oordeel over zijn werk op den Hebreënbrief. Visitatores verklaarden ‘het selve geleerdelijk en met een goed oordeel opgestelt te zijn, immers daarin niets gevonden te hebben twelcke tegens de H. Schrifture en aangenomen leere soude strijden, niet twijfelende off 't selve in 't licht komende sal sijn van bijsondere nuttigheyt en stichtinge in gods kercke’Ga naar voetnoot1). Dat Akersloots arbeid niet zonder beteekenis was, blijkt behalve uit de moeite, die prof. à Marck zich daarover getroostte, ook nog hieruit, dat zijne verklaring op de Gal. in het Duitsch vertaald werd. Zij verscheen onder den titel: Schriftmäszige Erklärung und Auslegung u.s.f. Bremen, 1699, 4o. van de hand van Conrad Bruszken. Zijne studie over den Hebreënbrief werd eveneens in die taal overgezet door Alrich Plesken, onder den titel: Das Sendschreiben des Apostels Pauli an die Hebräer, u.s.f. Bremen, 1714, 4o. Het is te betreuren, dat Akersloots particulier en publiek leven van dien aard was, dat hij weinig achting verdiende. Daardoor heeft hij zich zelven verhinderd de positie in te nemen, die hij door zijne gaven had kunnen bekleeden, en dus ook aan zijn naam op wetenschappelijk gebied schade berokkend. Als hij moreel beter geweest was, zou hij ook voor de wetenschap meer beteekend hebben. Litteratuur: Acta des E. Classis van Leyden en Neder-Rhijnlandt. (H.S.) over de jaren 1670-1706. Acta Synodi Zuid-Hollandicae, 1694 art. 6; 1695 art. 5; 1696 art. 11; 1697 art. 11. Walch's Bibl. Theol. cf. Fortsetzung und Ergänzungen zu Chr. Gottlieb Jöchers allgemeinem Gelehrten Lexico von Johann Christoph Adelung, 1er Bd. Leipzig, 1784. Kolom 167. |
|