Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Henricus Arnoldus Aitton]AITTON (Henricus Arnoldus) werd geboren in het jaar 1753. Op drie en twintig jarigen leeftijd was hij reeds proponent te Leiden en den 18den Juni 1776 deed hij met goed gevolg zijn peremptoir examenGa naar voetnoot3). Zijn eerste standplaats was Rhoon, waar | |||||
[pagina 57]
| |||||
hij van 1776-1782 predikant was. In het laatstgenoemde jaar vertrok hij naar Hien en Dodewaard, waar hij maar zeer kort stond, want reeds in 1784 werd hij predikant te Zwolle. Achttien jaren heeft hij in die stad gearbeid. In 1800 echter werd hij tengevolge van het veelvuldige prediken bij gelegenheid eener vacature, door eene bloedspuwing overvallen. In die dagen van krankheid heeft hij veel liefde van zijne gemeente ervaren, want zijne vrienden zorgden er voor, dat een proponent werd aangenomen en bekostigd, die zijn dienstwerk waarnam. Dit duurde voort tot het jaar 1803, toen deze plaatsvervanger zelf een beroep aanvaardde. Daar het moeilijk was een ander te vinden, wilde Aitton zijn emeritaat aanvragen. Ook nu bleek weer de hartelijke toegenegenheid, die Zwolle hem toedroeg, want in antwoord op zijn verzoek werd hem meegedeeld, dat ‘in dit extra-ordinair geval, en zonder dat zulks tot eenige consequentie voor het vervolg zou kunnen strekken, de rekwestrant, uit hoofde van zijnen getrouwen achttienjarigen dienst in de gemeente van Zwol, tot het continueren van een propenent zou gesubsidieerd worden met f 250 's jaars.’ Hij slaagde er nu in weder een geschikt proponent te vinden, waardoor hij geholpen werd tot 1805. Ook toen bleef zijne gezondheid nog zwak, zoodat hij op aanraden zijner vrienden opnieuw emeritaat aanvroeg, onder beding, dat, bij eventueel herstel, hij voor eene volgende vacature in aanmerking zou komen. Ditmaal werd zijn verzoek ingewilligd. Hij verliet nu Zwolle om zich in het belang van de opleiding zijner kinderen te Leiden te vestigenGa naar voetnoot1). Maar werd nog voor zijn vertrek zwaar beproefd door het droevig verlies van zijn veelbelovenden jongsten zoon. De verandering van lucht schijnt hem goed gedaan te hebben. In 1810 althans was hij zoo ver hersteld, dat hij meende zich te kunnen aanbieden voor de vervulling eener vacature in Zwolle. Doch de kerkeraad maakte bezwaar om op dit verzoek in te gaan. Gelukkig voor hem dat hij een plaats verwerven kon als adjunct predikant te Scheveningen. Den 10den Maart 1815 aanvaardde hij die taak. Tot zijnen dood bleef hij daarin werkzaam. De kwaal, die hem geknakt had in den bloeitijd zijns levens, bleek niet overwonnen, want hij werd door een langdurig verval van krachten gesloopt, totdat hij den 29sten September 1819 overleed te Scheveningen. Van hem verscheen:
Litteratuur: Algem. Konst en Letterb. voor het jaar l819, dl. II, blz. 219. Boekz. der Gel. Wer., 1819b, blz. 506-609. Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, dl. IV, blz. 65, Ypey, Kerkel. Geschied. der XVIIIe eeuw, dl. VIII, blz. 368, 369. v.d. Aa, Biogr. Woordenb. dl. I. in voce. |
|