Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Godeschalcus Aeltius]AELTIUS (Godeschalcus) werd in het jaar 1575 geboren te HarderwijkGa naar voetnoot1) en trad op 26 jarigen leeftijd in den Evangeliedienst, die hij te Wilp aanvaardde in 1601. In November of December van 1606 werd hij predikant te Bolsward, waar hij arbeidde tot het jaar 1619 om daarna nog een dertigtal jaren te Arnhem de gemeente te dienen. Hij stierf aldaar in 1649. Godeschalcus Aeltius heeft geen groote rol gespeeld in den strijd zijner dagen. Zijn karakter, dat in hooge mate | |||
[pagina 46]
| |||
vredelievend was, maakte hem weinig geschikt om op den voorgrond te treden in den aan twisten zoo rijken tijd, waarin hij leefde. Hij was een beslist contra-Remonstrant, maar te zacht van aard om heftig te worden tegen andersdenkenden. Verzoening van de partijen was zijn hoogste ideaal, vandaar dat hij dikwijls moest ervaren, wat het zegt: ‘een stemme des roependen in de woestijn’ te wezen. In het jaar 1612 verscheen, kort nadat hij uit een zware ziekte hersteld was, zijn tractaatje: Querela Pacis dat is Vreden-clacht Aen die vereenichde Neder?anden enz., door Godeschalcum Aeltium, Dienaer des Godtlijcken woorts tot Bolswert. Gedruckt tot Leeuvvarden, by Abr. van den Rade, Boeckdrucker Ordinaris, 1612. Dit tractaatje, 36 bladzijden groot, bevat een welsprekend beroep op zijne medeburgers om vrede te houden. Hij wijst allen op den gemeenschappelijken vijand, met wien wel een bestand was gesloten, maar nog geen vrede. In navolging van Erasmus personifeert hij den vrede. De ‘nieuwe leere’ keurt hij af en hij wil, dat de overheid verbieden zal, iets te, leeren, dat strijdig is met Confessie of Catechismus. Achter het werkje volgt een Sonnet Dialogisme tusschen den vreemdelinck ende vrede van den bekenden secretaris van Bolsward, Sibrandus Siccama. Met hoeveel droefenis hij den partijstrijd gadesloeg, blijkt wel uit zijn woord tot ‘den christelijcken Leeser.’ Omdat hij hoorde, dat ‘vast sommighe de brant-Clocke luyden, sommige den alarm-Tromme slaen, maer weynighe den Trompet des Vreedes blasen, heeft (hij) goet ghevonden dese syne Vreeden-clachte (die hy voor een tijt lanck, door Godes sonderlinghe ghenade ende cracht, van een swaere siekte opstaende, voor syne eerste meditatien heeft ghenomen, ende met een beweecht harte by een vergadert) nu door gelegentheyt deses tegenwoordigen tijds met consent der Broederen in druck uyt te gheven, verhopende daer door die brandende herten eenichsins te vercoelen, ende andere vreedlyvende te verwecken, om eernstelijck ende inde vreese des Heeren op goede middelen totten vreede dienende, te dencken, ende sonder langer uytstel deselve int werck te stellen, ter eeren Godes, tot stichtinge syner Gemeynte ende tot bevorderinghe van den welstant deser vereenichde Nederlanden.’ In het jaar 1624 gaf hij wederom met het oog op de tijdsomstandigheden een tractaat uit naar aanleiding van het ‘Hooghe-Liedt Mosis’ (Deut. 32), waardoor hij bedoelde aan te sporen tot dankbaarheid voor genotene weldaden, lot verootmoediging over de zonden, maar ook tot hope op de overwinning van de vijanden van Gods volk. Het droeg tot titel: Mosis Trompet ofte Hooghe-liedt Deut. XXXII, door Meditatiën verklaert, ende op den Staet der Vereenighde Nederlanden ghepast, enz.. Door Godeschalcum Altium, predicant tot Arnhem. Tot Arnhem, By Jan Janssen, Boeckverkooper, An. 1624. Behalve door eene Approbatie van de classis van Arnhem, geteekend door Wilhelmus Nagge, is het voorafgegaan door een opdracht ‘Aan de E.E. Heeren Regenten, van Hooghe ende Leeghe Collegien der Vereenighde Nederlanden, die daer waken voor den welstandt van Godts Kercke, ende behoudenisse van 't lieve Vaderlandt.’ Voor den tekst van Deut. 32 heeft hij gevolgd de overzetting van den Heere van S. Aldegonde; maar in de verhandeling van het werk behouden den gangbaren tekst. ‘Doch’, zoo zegt hij, ‘in de verklaringhe van dien, meer gelettet op den sin, als op de woorden’ (zie: Tot den Leser). Wat de daarachter gevoegde ‘Corte | |||
[pagina 47]
| |||
openinghe van de Openbaringhe Johannis, betreft, deze is in waarheid kort. In de veertien bladzijden (161-175), die er aan gewijd zijn, geeft hij slechts een beknopte analyse. Hij heeft ze er aan toegevoegd ‘om hierdoor alle ghetrouwe Dienaers Christi op te wecken om met my ..... deselve dieper te ondersoecken.’ Achter deze uiteenzetting der Apocalypse geeft hij nog eene toepassing (blz. 176-179), om dan te besluiten met het door Marnix op dichtmaat gestelde Hooghe-Liedt Mosis, zooals dat is opgenomen achter zijne Psalmen. In 1637 verscheen zijn Speculum Veritatis, Dat is: Een Spiegel der waerheyt, ofte Antwoordt op Twee Theologische vraghen, enz. Tot Arnhem, ghedruckt by Jan Jacobsz. Boeckvercooper inde Turfstraet, inde vergulde Persse, Ao. 1637. Het is voorafgegaan door eene Censura, waarin verklaard wordt: ‘Dit Tractaet wort uytghegeven met voorweten des classis van Aernhem, na dat hetselve by verscheyden Doctoren in de H. Theologie, mitsgaders die Ghedeputeerden des Gelderschen Synodi gevisiteert ende geapprobeert was’. Op deze Censura volgt een Remonstrantie aen hare H.M. Die Heeren Staten-Generael ende sijne Hoocheyt Die Prince van Orangien. Onsen Ghenadigen Heere ende Stadhouder: t'Sampt Die E.M. Heeren, die Staten van de Respective Provincien der Vereenichde Gereformeerde Nederlanden. Deze remonstrantie is onderteekend door Godschalcus Altius Geldrus. Mede Ghedeputeerde des Gelderschen Synodi, ende Predicant tot Arnhem. In deze remonstrantie wordt met klem aangedrongen op doorvoering der reformatie vooral in de Zuidelijke gewesten. In het Tractaat zelf wordt antwoord gegeven op twee theologische vragen:
Welk antwoord hij op deze vragen geeft, laat zich gemakkelijk gissen. In 1644 schijnt hetzelfde werkje nogmaals te zijn uitgekomen onder den gewijzigden titel van: Gelrica, dat is Gelders trompet voor desen genoemt Speculum Veritatis het Spiegel der waarheid. Arnhem. ‘Voor het presenteeren van een theol. boekje, get. Geldersche Trompet’ werd hem in dit jaar 1644 vanwege de Landschap de som van 30 daalders vereerd (zie Nav. II, blz. 342). Hiermede was de letterkundige werkzaamheid van Aeltius nog niet ten einde. Op 72 jarigen leeftijd ‘nuper creatus S.S. Theol. Licent. publico bono’ gaf hij eene Collatio uit, die hij zestien jaren vroeger schriftelijk gehouden had met den Remonstrantschen Engelbertus van Engelen, dien hij noemt ‘dilectus olim collega, cui moribus ac eruditione multos similes esse exopto’. De titel van het tractaat luidt: Amica ac Fraterna Collatio inter Engelbertum ab Engelen Remonstrantem, et Godeschalcum Altium Contra-Remonstrantem, olim collegas in Ecclesia Arnhemiensie, super modernis controversiis vulgo notis, ad restituendam pacem et Concordiam misere laceratis Ecclesiis belgicis, salva ac illaesa veritate orthodoxa, cet., 1627, Julij 17. Hic prodromus est majoris operis, brevi in lucem edendi cum approbatione Theologicae, cet., Arhemii, ex officina Johannis Jacobi Typographi 1647. | |||
[pagina 48]
| |||
De zoon, die onder Walaeus deze theses verdedigde, was later predikant te Velp. In de ‘Epistola Dedicatoria ad Remonstrantium Societatem’ deelt hij mede over hetgeen hem tot deze uitgave bewoog: Propter has Theses meas hic a me conscriptas, ita misere ab aliquo Anonymo ex vestris flagellatus est D. Walaeus, publico libello, ut coactus sim honorem illius et veritatem Theoseωn mearum, in salutem vestram conscriptam, novo tractatu defendere, quem legendum Facultati Leydensi exhibui olim, et ab ea approbatum ad pacem Ecclesiae promovendam brevi in lucem editurus sum una cum collatione veterum ac novorum seu potius renovatorum errorum, a Patribus orthodoxis ante multa saecula refutatorum. In het jaar 1649 overleed hij, die bij uitnemendheid man des vredes was geweest. Hij behoorde ook onder de onderteekenaars van het request der Geldersche predikanten Joh. Smits, Leb. Damman, God. Aeltius en Ell. Mehen aan den kanselier en raden van Gelderland om eene poging in 't werk te stellen tot verzoening met de Loevensteinsche gevangenen. Dit request is te vinden op de bibliotheek der Rem. Geref. gemeente te Rotterdam (Cat. v. H.S.S., blz. 25, 26. no. 249). Aeltius en Mehen schreven bovendien nog aan de Staten-Generaal. Litteratuur: Triglandt, Kerk. Hist. dl. II, blz. 70. G. Baudartius, Memoriën, X, blz. 90. Nav. III, blz. 169, XXXIV, blz. 72. n. 2. XLIX, blz. 385. T.A. Romein, Naaml. der Predik. in de Herv. Gem. van Friesland, Leeuw. 1888, dl. I, blz. 267. v.d. Aa, Biogr. Woordenb., dl. XXI, in voce en het daar vermelde. Dr. J. Reitsma; Honderd jaren enz. Leeuw., 1876, blz. 209, noot 2 en vooral blz. 359-361. Brieven en onuitgegeven stukken van Joh. Wttenbogaert, door Dr. H.C. Rogge, 3de dl. 4de afdeeling 1631-1644 (Werken van het Hist. Gen. gev. te Utrecht. Nieuwe Serie no. 22). Utrecht 1875 brief CMXX. blz. 81. |
|