uitgegeven onder den titel: Opheldering van eenige Bijbelplaatsen, Gron. 1826. De tegenwerpingen, die zijne beschouwingen ontlokten, wikkelden hem in een pennestrijd met B. van Willes, zoodat hij nog een tweede stuk uitgaf onder den titel: Bijdragen tot zijne opheldering van eenige Bijbelplaatsen. Hoorn 1829.
In de kerkelijke aangelegenheden van zijne dagen was hij een man van beteekenis. Langen tijd was hij deputatus der Friesche synode en tijdens de Fransche overheersching de praeses, door wien het Fransche bewind de bevelen aan de Friesche kerk deed toekomen, zoodat hij in die dagen veel gezag had. Later, onder de synodale organisatie, was hij jaren lang scriba van de classis Dokkum. Zijne verdiensten werden door velen gewaardeerd.
In 1827 werd hij lid van de Maatschappij van Nederl. Letterk. te Leiden. Met vele geleerden in ons vaderland hield hij briefwisseling.
Hij is gehuwd geweest met vrouwe Wibbina Emmen, die 13 Mei 1800 overleed. Den 12en Mei 1801 hertrouwde hij met hare zuster, Maria Jacoba Emmen. Herhaaldelijk leed hij door het afsterven van kinderen droeve verliezen, die hem zeer drukten. Doch ook de levensblijdschap heeft hem niet ontbroken, daar hij het beleefd heeft, dat zijn eenige zoon te Rotterdam predikant werd, hetgeen vooral in die dagen een groote eere was, omdat het predikambt in groote steden toen, meer als nu, met een nimbus van glorie omstraald was. Betreurd door allen, die hem kenden, werd hij ten grave gebracht te Aalsum. Op zijn grafzerk werden de woorden gebeiteld: ‘Hij rust van zijnen arbeid, en zijne werken volgen hem na’.
Nog verscheen van zijne hand Leerr. over 1 Kon. VIII:29 en 30 ter gedachtenis der inwying van de kerk te Schildwolda door Adriani, predikant aldaar. Gron. 1787. Lijkdicht op AE. de Burris geb. Adriani, 1794. Aen I. Bronsveld de Blau 1808.
Litteratuur: Handel. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden, 1831, blz. 11-25, Boekz. der G.W., 1831. 2de dl. blz. 124. v.d. Aa, Biogr. Woordenb., dl. I, in voce. T.A. Romein, Naaml. der Predik. enz. van Friesland, dl. II, blz. 457.