Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Marcus Jan Adriani]ADRIANI (Marcus Jan) was de eenige zoon van Pieter Adriani. Hij werd geboren den 28en Februari 1771 te Oterdum, waar zijn vader destijds het Evangelie bediende. Zeer vroeg verloor hij zijne moeder, Sara Busch, en werd hij toevertrouwd aan de zorgen van zijn grootvader van moederszijde, die te Groningen geneesheer was. Hier | |
[pagina 41]
| |
ontving hij zijne eerste opleiding. Hij volgde het onderwijs aan het gymnasium te Groningen en werd aan de hoogeschool aldaar op 15 jarigen leeftijd ingeschreven als student. Onder Prof. Schroeder wijdde hij zich aan het Semitisch, om zich daarna onder de Heeren Chevallier, Abresch en Lubbers toe te leggen op de studie der godgeleerdheid. Toch bleef hij zich ook toen nog aan de beoefening van zijn geliefkoosde taalstudiën wijden. In het jaar 1792 verliet hij Groningen met het doel om te Leiden zijne opleiding te voltooien, vooral om aldaar ook te kunnen hooren de lessen van Prof. Pestel over het natuurrecht en aanverwante vakken. Bij zijn vertrek uit Groningen was hij reeds voor den evangeliedienst gereed, zoodat hem tijdens zijn verblijf te Leiden de beroepingen van Vuren en Dalem en Oostvoorne werden aangeboden. Doch de begeerte om meer in de nabijheid van Groningen werkzaam te zijn, deed hem deze van de hand wijzen. In 1793 verliet hij Leiden en deed zijn examen voor de classis Winsum en volgde het beroep op naar Aengwirden c.a., alwaar hij den 3en Augustus 1794 door zijn vader werd bevestigd en den 10en dier maand zijn intreepredicatie hield over Jac. 3:17. Den 12en Augustus was hij gehuwd met Alegonda van der Tuuk, dochter van den Groninger predikant N. v.d. Tuuk, waarmede hij ruim 50 jaren in den echt verbonden is geweest. Vijftien jaren lang diende hij te Aengwirden en na onderscheidene beroepen te hebben afgewezen, nam hij in 1809 het beroep naar Oude-Pekela aan. 3 Dec. 1809 deed hij afscheid over Openb. 3:11b en 17 December van datzelfde jaar verbond hij zich aan zijne nieuwe gemeente met een leerrede over Jesaja 55:10 en 11. Gedurende een lange reeks van jaren heeft hij daar onvermoeid gearbeid. Op den 4en Aug. 1844 gedacht hij met jeugdig vuur zijn vijftigjarige evangeliebediening naar aanleiding van Genesis 32:10aGa naar voetnoot1). Behalve in zijn ambt, was hij ook in andere betrekkingen nuttig. Voor het lager onderwijs deed hij veel als schoolopziener in Friesland en Groningen. Zijne verdiensten werden door de hooge regeering erkend, wijl koning Willem II hem sierde met het ridderkruis der orde van ‘den Nederlandsche Leeuw’. Onder dien arbeid op practisch terrein, vergat hij toch de wetenschap niet. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen bekroonde hem tweemalen met goud. De eerste maal voor zijn verhandeling over ‘het leven van Jezus’, daarna voor die over ‘de geschiedenis der Apostelen.’ Ook in de samenstelling van het Evangelisch Gezangboek heeft hij de hand gehad, dewijl hij door de provinciale synode van Friesland daarvoor werd afgevaardigd. Van 1816-1845 was hij scriba van het classicaal bestuur van Winschoten. Hij heeft gewerkt zoolang het dag voor hem was. In Juli 1845 legde hij het scribaat neer en den 5en December van dat zelfde jaar overleed hij zacht en kalm. Hij gaf ook uit: Redevoering der nagedagtenis van H. Wester, Gron. 1822, 8o. Nog verscheen een redevoering van hem in de Hulde aan de nagedachtenis van Graaf Adolf v. Nassou door M.J. Adriani en Mr. H.A. Spandau, Gron. 1827 uitgesproken bij de onthulling van het gedenkteeken te Heiligerlee). Op taalkundig gebied maakte hij zich verdienstelijk door de uitgave van: de | |
[pagina 42]
| |
Prozodist of woordenl. voor de uitspraak, Gron. 1827. 2e dr., en het schrijven van eene voorrede voor E.J. Zelling's Theor. en prakt. Berigt over de klank-methode. Winsch. 1825. Litteratuur: Handel. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk., 1846, 18 Juni, blz. 20-22. Boekz. der Gel. Wereld. 1846. 1ste dl. blz. 383. Naaml. der Predik. in de Herv. Gem. van Friesl. door T.A. Romein, Leeuw. 1888, dl. II, blz. 605. |
|