Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Isaäc Abbema]ABBEMA of ABBAMA (Isaäc), was de zoon van Frederik (die eerst predikant was te Berkenwoude, daarna van 1618-1635 te Oudewater). Van Friesche afkomstGa naar voetnoot1), heeft hij waarschijnlijk (in het Alb. Stud. der Leidsche universiteit komt zijn naam niet voor) te Franeker gestudeerd, hoewel de mogelijkheid niet buitengesloten is, dat hij, die zich beslist aan de zijde der contra-Remonstranten schaarde, elders is opgeleid of dat hij door zijn vader is gevormd. Den 5den Sept. 1617 werd hem opgelegd, om op de eerstvolgende bijeenkomst van de classis Gouda, ‘te proponeren uijt Johannes 3:16’. Het praeparatoir examen zou plaats hebben den 23sten Octob. ‘ende dat over de vijff punten die in verschil staen’. Het voorstel werd den 18den Sept. gedaan, maar de broeders oordeelden, dat de text niet volkomen goed was verklaard (‘hoewel doch met bewillijnghe der broederen, inden voortganck verhindert zijnde’), zoodat besloten werd, dat hij dit nog eens beter zou dienen te doen. Als dit gebeurde, zou tegelijk zijn examen worden afgenomen. De propositie werd den 30sten Octob. te Lekkerkerk gedaan. Geëindigd, werd hij vermaand wegens ‘de alte groote vrijmoedicheyt die hij in den aenvanck van syne propositie was gebruijckende’. Wanneer dit in de acta classis is meegedeeld, dan volgen daarop deze woorden: ‘Is oock Frederico nae aengehoorde propositie zijnes soons, afgevraecht attestatie van zijnen Soone, of hij oeijt met haer tot Bercoude ten Avontmale sij geweest: waerop Fredericus verclaerde dat hij Isaäcus voornoemt met hem ten Avontmale was geweest, doch alsoo den broederen sulckx niet en wiert verthoont door schriftelijcke attestatie van zijne kercke, om in deesen de gewoonlijcke ordre te volgen ende den wederspreekers geen occasie te geeven tot eenighe lasterijnghen, soo is bij den broederen besloten dat Isaacus ter naaster vergaderijnghe sal sijne attestatie in brenghen’. Dit, wat hier gemeld wordt, het absoluut ontbreken van alles wat betrekking heeft op academische getuigschriften en van een overleggen van een kerkelijke attestatie, uit de plaats waar hij in de godgeleerdheid had gestudeerd, deed de vraag oprijzen, of 't niet mogelijk zou kunnen zijn, dat Abbema niet aan een academie was gevormd, maar dat hij zich door onderricht van zijn vader, tot het predikambt had voorbereid. Doch hoe dan ook, den 13den Nov. preekte Isaäc nogmaals voor de classis en werd hij praeparatoir geëxamineerd, al 't welk er toe leidde, dat hij toegelaten werd ‘in andere kercken den predickdienst te mogen bedienen’, onder belofte dat hij ‘des noot ende versocht’ den broederen in den predikdienst zou helpen. In 't begin van 1618, werd de vader te Oudewater beroepen en zien we den zoon aangewezen om zijn opvolger te worden te Berkenwoude, reden waarom door | |
[pagina 4]
| |
de classis, in de bijeenkomsten van den 21sten en den 23sten April, besloten werd, dat hij, na 't doen van een propositie uit Rom. 2:15, peremptoir zou worden geëxamineerd. Dit geschiedde den 21sten Mei 1618 en onmiddellijk na het eindigen van 't examen, werd hij tot lid der classis aangenomen. De bevestiging had plaats door Ds. Johannes Lidius. Gedurende 1623/24 was Abbema visitator in de classis Gouda, even als in 1630/31 en 1636/37, in 1627, 1628 en 1631, woonde hij de particuliere Z. Holl. synoden bij te Gouda, Delft en Leerdam, terwijl hij zich door de tweede der genoemde kerkelijke vergaderingen (van 1628 nl.) benoemd zag tot correspondens naar Groningen. Tot 1635 is hij te Berkenwoude gebleven, want in dit jaar, verwisselde hij, niettegenstaande hevig verzet uit den boezem der gemeente Gouda, zijn eerste standplaats, met de laatstgenoemde, waar hij maar weinig genot heeft gesmaakt. In een strijd toch, al spoedig na Abbema's komst aldaar, ontstaan tusschen de magistraat en het kerkelijk bestuur, koos hij de partij van den kerkeraad, wat er toe voerde, dat hij den 19den Sept. 1637 (zie acta classis van den 19den Oct. 1637), door de stadsregeering uit zijn dienst werd ontzet. Hij schreef: Maechts Antwoort tegen, op, en aen, de aenspraeck van een courtisaen, Die haer als een valsch gedrocht, tong erg te verleijen socht. Litteratuur: Acta classis Gouda, 1ste dl. 1617-1638. J.W. Margadant; Invent. van het archief van de classis van Gouda. Gouda 1893. blz. 40. |
|