Modermisme
Eens per jaar ging ik naar een kledingzaak en kocht ik mij een broek die een half bandmaatje ruimer dan de vorige viel, maar overigens in niets verschilde van de pantalons zoals ik hen al 25 jaar draag (komfortabel wijd, rijk aan zakken en keurig zwart, dus ideaal te kombineren met bovenkleding in alle kleuren), maar het bedaarde modehuis waar altijd dezelfde heer, mijn nieuwe broek uitnodigend over zijn arm geplooid, het groenfluwelen gordijn van de riante paskamer voor mij openschoof, bestaat sinds anderhalve maand niet meer. ‘Dat de gemeente ons toen een jaar lang met een opengebroken straat heeft laten zitten dat gaf ons de nekslag, meneer. Wat trouwens ook de oude meneer Gerard zelf heeft opgebroken, plus dat hij onder ons gezegd niet genoeg met het huidige modebeeld meeging. Grappig jekkertje draagt u daar trouwens.’
‘Hè? Oh dit, och ja: de zomer.’
‘Maar die broek heeft u nog bij onze zaak vandaan, toch?’
‘Welke broek? Oh deze. Ja, die heb ik nog bij u gekocht.’
‘Ja, u hebt daar toch weer het levende bewijs aan, hè - kamgaren verloochent zich nou eenmaal nooit, als kwaliteit.’
‘Zegt u dat wel, meneer de Bruin, maar nu moet ik weer eens verder.’
Ik schud mijn werkeloze exmodeverkoper de hand en zie, als ik twintig meter verderop tussen agressief op het trottoir geparkeerde kledingrekken door linksaf de ‘Vlotshop’ binnenschiet, hoe hij mij beteuterd nakijkt: weer een klant afgegleden naar de Broekenhal!
Het is koud voor deze tijd van de zomer, zodat men de mouwen van de aan de voorgevel wapperende spijkerjasjes maar in de zakken heeft gestopt.
Binnen probeer ik The Cure te overschreeuwen, terwijl ik om een zwarte broek verzoek.
‘Zwart? Die hebben we niet.’
‘Hoezo niet?’
‘Die worden niet meer gemaakt, meneer, zwarte broeken.’
‘Heeft u dan misschien iets zomers? Zandkleur of zo?’
Met tegenzin pulkt de groenharige verkoopster een woenstijngele zomerbroek uit het rek. Ze maakt een loom gebaar in de richting van de houten saloondeurtjes die je lichaam van de knieën tot aan je rode hoofd aan het gezicht onttrekken; zo kunnen ze de clientèle in de gaten houden, want er schijnt veel gestolen te worden in dit soort zaken. Vaak gaan er jongelui met wel drie broeken over elkander de deur weer uit. Ik moet hier zo snel mogelijk weg. Als hij past, hou ik hem aan en reken ik af.
Ik krijg de broek dicht en zie in de verstickerde spiegel een middelbare meneer tot aan zijn middel in de nieuwe mode staan. De pijpen zijn te lang (die worden, ook alweer tegen diefstal, niet meer omgezoomd geleverd), maar als ik straks na thuiskomst op de keukentafel klauter, kan mijn oma ze afspelden en innemen. Ik voel geen steekzakken opzij, maar als ik hem weer uitstroop, zie ik gelukkig twee achterzakken met klep zitten.
Bij de kassa verdwijnt de broek, die ondanks zijn Made zijn in Taiwan toch nog honderdnegenenveertig gulden blijkt te kosten, in een plastic reclametas, waar ik op heb gerekend: ik prop de