Fietsende meisjes
‘We waren weer even over, Bie en mijzelf, om ons op te vallen hoe, in het zonnig Amsterdamse straatbeeld, de meisjesfietsers nog altijd het direktst in onze ogen springen.
Willekeurig dacht ik vanachter een pilsje terug aan de Haagse Sportlaan die ik zes middelbare schooljaren lang elke morgen af moest fietsen. De weg was zeven kaarsrechte kilometers lang maar via hand opsteken, hallo knikken of niet durven kijken kende je elk gezicht uit de tegenstroom tweewielers die jou tussen acht en half negen passeerde. Bij mij was die niet durven aankijken-groep de grootste, want om de hoek van de straat waar ik vandaan kwam stond de Middelbare Meisjes School en dat kwam 's ochtends allemaal aangefietst over de Sportlaan, met hun hoofddoekjes om en hun petticoats aan. Nou niet durven kijken, niet durven kijken - ik durfde best te kijken want ik deed eigenlijk de hele rit naar school niks anders dan schuin naar mijn peddelende tegenligsters kijken, maar het durven blijven kijken, daar ging het om: elke morgen op honderd meter afstand van dat ene meisje al beginnen met strak staren zonder dat de moed in je trappers zonk en dan haar schichtige blik vangen en zien vast te houden tot en met het passeren. Daarna nog even snel kijken of ze omkeek, wat ze nooit deed, maar toen was er altijd morgen weer een dag waarop ze zich veelbetekenend tegen je blikken gewapend bleek te hebben met drie gespannen om haar heen fietsende zogenaamde vriendinnen die zo brutaal mogelijk teruglachten. Zij alleen keek strak voor zich uit of expres de andere kant op maar altijd zo dat je jas of je das nog net haar blikveld binnenwapperde want ze zag je wel degelijk, zoals ze later nog eens op een schooldansavond zou bekennen.
Al die fietsende meisjes hadden Benen maar al sloegen ze je dood: je wist niet waar dat voor stond, laat staan dat je al in staat was tot een kwaliteitsoordeel. En de meisjes, ach, die wisten ook nog nauwelijks wat ze daar mee moesten, met hun benen; die hadden dat van hun moeders, dat je je rok moest terugslaan als hij opwoei en je spichtige onderdanen te kijk reed. Anders zagen ze je broekje. Er is nog even een antiopwaaiklem in de handel geweest, te bevestigen op de schuine framestang, waar de weerspannige rok dan in kon worden vastgeklipt. Ik herinner me het fotootje van fiets plus meisje plus clip nog wel, stond in de Okido of de Cheerio, met een redactioneel Oude Snoeper-onderschrift van “helaas heren! Maar de opwaaiende damesrok zal ons, als de uitvinder van deze rokclip zijn zin krijgt, niet langer beschoren zijn!” maar dat woei allemaal langs mij heen want meisjes bestonden toen alleen nog maar uit Hoofd en Ogen.
Later kreeg je, buiten schooltijd in vreemde winkelwijken fietsend, het sluimerend vermoeden van de meerwaarde van damesbenen langs omgekeerde weg bevestigd: de moeders van al die dochters (vlak voor ieder kruispuntje sprongen ze met een gilletje zijdelings van hun Fongers waardoor ze altijd nog een gevaarlijk metertje doorschoten) waren niet in staat om zich met één losse hand de wind van het lijf te houden; er werden je vreselijke jongensblikken gegund op roze en paarse directoires wat je stilaan deed uitzien naar Mooiere Benen en zo keerde je vanzelf naar hun dochters terug maar toen was het al te laat, want de ochtendcolonne trok thans op kleine bromfietsjes en in