Mister Stophoest
‘Volgens zijn dochter was het zijn hart geweest volgens de dokter, maar volgens mij was het volgens de dokter zijn dochter, die koppig de marmotten wegdoen weigerde hoewel ze Oom Stophoest steeds dikker op zijn keel begonnen te slaan.
Hij was in 1919 bij Stophoest kunnen komen voor drie dropjes per week en dan moest hij nog netjes “dank u needreg Mijnheer Stophoest” zeggen anders was daar zijn gat van de deur, als ketelschoonlikker.
Maar in die eerste uitgelaten naoorlogse jaren (drop kon weer!) begon Nederland massaal te sabbelen en mijn Oom Theo werd meegezogen. In 1948 kwam daar dan zijn verklaring tot Mister Stophoest dus daarna was het Oom Stophoest voor en Oom Stophoest na. Gek eigenlijk dat wij neven en nichtjes Tante Thea nooit Tànte Stophoest...maar dat is gedane keer. Oom Stophoest deelde op straat Riksdaalders uit. Dat stond dan de vorige dag plaatselijk tegen de bevolking in de Krant: Opgelet! Mister Stophoest komt en deelt Riksdaalders à ƒ 2,50 uit! Morgenmiddag kunt u in uw Binnenstad Mister Stophoest tegenkomen! Duidelijk herkenbaar en hij ZAL HOESTEN! Degene die hem onder u als eerste een Stophoest presenteert en duidelijk luidt: Stop die Hoest, neem een Stophoest! Die wordt onmiddellijk uitgekeerd door de Geheimzinnige Mister Stophoest Man en wel in de vorm van een Riksdaalder! Zorgt dus dat u morgen zo'n lekkere Rol Stophoest op zak draagt!
De papieren Riksdaalders zagen toen blauwgrijs, ongeveer van de kleur zoals nu niets meer is en Oom Stophoest droeg een overdreven cylinder om, geelbruin met letters, dat hij zo echt mogelijk de echte Rol Stophoest leek, maar wel kon lopen. 's Maandagsmorgens fietste hij met zijn Rol Drop achterop de deur uit en dan gingen zij verder met de trein door Nederland samen. Per Derde Klasse!
Pas tijdens de jonge meneer stophoest mocht Oom Theo de reiskosten van de Rol vergoed zien te krijgen want dat was elke maand idem maar zoveel kinderkaartjes. “Dan neem je hem maar op schoot”, had de oude Stophoest altijd geblaft. Maar ach, de Rol mocht van boven open blijven en Oom Stophoest kwam graag in de buitenlucht met mensen in aanraking en omdat er ogen in zaten zag hij hele stukken Nederland voor niks dus daarom dat hij altijd Mister Stophoest is gebleven.
Dan kwam hij vrijdagsavonds na een week Overal Hoesten weer de trap op, dan was het 's zondags Rol uitdeuken, bijwerken en naar de Kerk, dan was het stavast 's maandagsmorgens Nou Thea, tot Deo Volente Vrijdag en dan werd hij dezelfde middag alweer helemaal in Groningen door honderden mensen met Stophoest onder de voet bedolven. Eerst was dat minder maar later zijn zij hem wel gaan omgooien en beklimmen. Tot 1952, 53 werd er nog wel eens vrolijk om hem heen gedanst en wisten kinderen nog netjes van beurt afwachten. Of een Vader maakte wel eens een praatje aan zijn luikje. Terwijl de zomers twee keer zo warm waren dus Oom Stophoest onder zijn Rol maar weinig aanhoefde, 's zomers. En dat een enkel hondje hem wel eens voor Boom uitmaakte, och, waar gewerkt wordt vallen fouten, zei hij altijd.
Maar in 1957 verwisselde Tante Thea haar Tijdelijk en na haar dood leken de mensen hem hebberiger en de straten vlugger. Ze begonnen expres tegen zijn Rol aan te botsen en op te stompen en in de vroege zestiger jaren overkwamen hem de eerste klappen met af en toe een fietsketting. Speels nog, maar toch. De mensen namen allang niet meer de moeite een Stophoest te presenteren en Het Zinnetje te spugen: ze gooiden een wildvreemd dropje bij hem naar binnen en eisten hun knaak. De laatste jaren zestig ging het weer even wat beter, kreeg hij van Hipjes die Mister Stophoest te gek vonden wel eens een oud bloemetje kado, maar rond Sinterklaas '73 werd hij van op de klaarlichte stoep van de Haagse Bijenkorf vandaan in een alweer wegrijdende grote amerikaanse wagen gesleurd naar de volgende morgen, waar hij rillend in zijn Rol ergens onder Rijswijk lag, bestolen van 23 Riksdaalders en een aangebroken rol Stophoest, die nog niet over de helft was. De helft van zijn Hoesten was echt, sinds toen.
Als Oom Stophoest niet Gereformeerd Geloofd had, dan hadden zij hem al veel eerder weg kunnen dragen maar goed, hij mocht dan halve dagen. En alleen de middelgrote provincieplaatsen. En och. Derde Klasse had je allang niet meer en van de tweede klas NS zei Oom Stophoest altijd: Net de Eerste Klasse. Wel begon hij steeds lelijker te hoesten.
Beroepsdeformatie, zei de dokter, maar wij vreesden wel beter. Grappig achteraf te bedenken dat Oom vroeger maar een piepklein kuchje hoefde te doen om links en rechts een Stophoest te krijgen en dat hij nu scheurend liep te hoesten en ternauwerniemand hem de reddende rol voorhield, een enkel jong agentje van politie ingerekend.
De mensen hebben geen tijd meer voor een Riksdaalder, zei Oom Stophoest mij vorige week nog. Hij was een flinke kou wezen vatten in Heerenveen en duizelig geworden. Toen had hij even een cafee ingemoeten om even bij zijn positieven te zitten en daar namen ze hem op hun schouders en jonassen met de Rol, omdat het waarschijnlijk jongeren waren. Thuis stond zijn kamer al drie dagen om de Ontslagbrief heen. Dat Stophoest was doorgelicht door een Amerikaans Efficiency-buro en dat Mister Stophoest niet langer in hun nieuwe beleid paste. Oom Stophoest heeft niets gezegd, is naar bed gegaan en zondag niet naar de Kerk.
Toen zijn dochter maandagmorgen de marmotten kwam doen waren Mister Stophoest en zijn Rol verdwenen. Hij moet in een automatiese droom op de trein zijn gestapt want om vijf voor vijf, dat weet ik namelijk omdat ik altijd precies om vijf voor vijf op de klok kijk, kwam er een telefoontje van de Oldenzaalse Politie; op het drukke Burgemeester Kasteleinplein had Oom Stophoest zijn laatste Hoestbui gegeven, was omgerold en blijven liggen. Geen hond bood hem een Stophoest aan. De mensen waren met een veel te klein boogje om hem heen gelopen en verder gewoon verder.
En niemand. Niemand is uit de Top van Stophoest op zijn begafenis afgekomen.
Ja een bloemetje.’
Koot