Achtenveertigste aftekening,
De I. Uitbeelding: A. ieder van deeze werd uitwendig omtogen met een dik en zeer sterk vlies; B. welk weggenoomen zynde, een tweede gezien werd: hier uit gaan veel vezelen, van de eene tot de andere zyde door deeze lichaamen gestrekt en tot vliezen uitgespannen werdende: aan deeze zyn onlosmaakelyk verbonden en door deeze werden wederom geschraagd veelvuldige vlechtingen van bloedvaten en zenuwen, ook veel heldere klierachtige blaaskens, welke, na het uitspoelen van het bloed en opblaazen van de Roede, alleen maar vlieskens en vezelachtigheden schynen te zyn. De aanstonds genoemde lichaamen, laatende tusschenplaats voor den Watergang, C. zyn aan het onderste gedeelte van het Schaamgebeente gehecht: in het opgaan naar het eynde van de Roede, weden zy, door tusschenkomst van een scheidzel D. een middenvlies, in de lengte van de Roede gestrekt, zoo veel te zaamen gevoegd, als onderscheiden en hoe zy met dit tusschenscheidzel meerder naar het hoofdeken koomen, hoe zy des te meerder met het tusschensvlies verdund werden; zoo dat zy dicht by het hoofdeken, alwaar dit scheidzel kleyn werd en gelyk te niet loopt, too een schynen te wellen. Het Hoofdeken nu, ook den Eekel van de Roede E. genoemd, flaauwpuntig van de gedaante, met een bezonder vlies gedekt en op deeze lichaamen gehecht, verschaft gelegenheid tot den uitgang van de Watergang: behalven de deelen, algemeen tot het lichaam behoorende, werd het gemaakt uit spiervezelige plaaten, waar tusschen vliezen geschooten zyn; gelyk te zien is, in de
II. Uitbeelding. A. een gedeelte van het Hoofdeken, door een vergrootglas getekend: B. het gemeene- als ook eygen vlies C. deezes deels, afgescheiden. D. vleeschbundelen, gelyk een vlies neffens den anderen geschikt: zommige van deeze E. zyn zeer dicht in een geward. F. inwendige Vliezen. G. vlechtingen van vaten, voornaamelyk ook van zenuwen. Het vertoog van een opgeblaazene en naar de lengte geopende Roede, ziet men van vooren, in die
III. Uitbeelding. A. Lichaamen, de zenuwachtige genoemd. B. het Middenschot, of middenvlies. C. vezelen, van het inwendige vlies koomende en de tusschenvliezen maakende D. De vaten E. door deeze lichaamen loopende. F. het Hoofdeken. G. de mond, of opening des Watergangs. Een Roede, op de voorgaande wys toebereid en doorgesneeden, ziet men van achteren vertoond, in de
IV. Uitbeelding. A. de gescheidene vliezen der zenuwachtige lichaamen; B. de lichaamen zelf, omtrent welke, behalven de straks vertoonde deelen, aanmerkens waardig is C. de Watergang en de vezelen, welke, de zenuwachtige lichaamen gelykende, om de Watergang geplaatst zyn; verder ook D. de gang naar boven E. door het Hoofdeken F. Doorgesneedene gedeeltens van de Roede, vertoonen de
V. en VI. Uitbeelding. A. het vlies van de Roede en der Zenuwachtige lichaamen: B. het vertoog van deeze lichaamen. C. het tusschenscheydzel D. der Vaten en E. Watergang. Deeze tekening vertoond daar by ook, (zie de I. Uitbeelding) F. de uitgangen der Zaadblaasjens en K. des Klierachtigen lichaams.
Zullende de deelen tot de voortteeling, in de vrouwen geschikt, vertoonen, stel ik de zelve eerst in hun natuurelyke stand en strekking voor oogen, in de