G. Bidloo Wenscht zynen Leezer veel Heyl.
Voorneemende het gestel des Menschelyken lichaams te beschryven, beken ik een moeijelyk werk, in het welke veel beroemde, verstandige en geleerde Mannen gearbeid hebben, aan te vangen; toch ik twyfel niet, of gy zult deeze onderneeminge met een dankbaar gemoed aanvaarden.
Gelyk de wiskunstige waarheden door vertoogen van getallen en lynen, zoo werden de ontleedkundige alleen door het zelf zienelyk bevinden ontdekt; toch de Oude, in het stuk der Ontleding, op het eerste aanzien de schriften en woorden van andere geloof geevende, hebben veroorzaakt, dat'er, wanneer zommige, niet zoo lichtgeloovig dan zy, alles zelf poogden te doorzoeken, naderhand zoo veel verscheide gevoelens, zoo veel verschillende oordeelen, omtrent het maakzel, schikking en gebruik der deelen, zyn opgekoomen en de leerzuchtige jongheid in een doolhof, waar uit zelf Daedalus zich naauwlyks zoude weeten te redden, verwerd is geworden.
Wat de alderoudste tyden belangd, door wat wakkerheid? met welke wetenschap? of op wat wyze zoude iemand toen, hoe zeer ook tot de kennis en kunst der Ontleding geneigd, iets groots in de zelve hebben konnen uitvoeren? want de doode lichaamen wierden hoogheilig gehouden en de handen, die de zelve hadden aangeraakt, besmet: hier uit zyn zoo veel afwasschingen, besprengingen en plechtigheden van zuiveringen, door de over geloovige Godsdienst der Ouden, ingesteld. In de ontleding der beesten der halven al heimelyk bezig, of liever vol voor oordeel geworden zynde, beschreven zy, naar dien richtsnoer, den mensch, voegende aan den menschelyken Lyfmoeder hoornen en diergelyke zaaken meerder; tot dat eindelyk eenige wakkere Mannen het menschelyke lichaam begonden te ontleden: onder die van de later eeuwen, heeft de eerste plaats verdiend, de groote en om het herstellen der Ontleedkunst niet, dan met achting, ooit te meldene Andreas Vesalius, die de zelve op nieuw opgeheven en versierd heeft; hem hebben veele gevolgd, weinige achterhaald.
Ik heb lang in twyfel gestaan, wien der Ontleders ik zoude volgen; maar vond my eerlang zoodaanig in geschillen, twisten en verscheidenheid van uitbeeldingen verward, dat ik eindelyk, behoudens der doorluchtigster Mannen oordeel, gezach en arbeid, voornam, der zelver schriften alom te doorbladen, niemand aanneemende, niemand verwerpende. Deezen arbeid heb ik met grooten yver aangevangen en niet aangezien of ik iets ouds, of iets nieuws, maar of ik de deelen, zoo als de zelve met het geheele gestel overeen koomen, zoude konnen uitbeelden. Ik heb dan myn hand aan het mesch gelegt en met ernst bezorgd, dat alles, zoo veel doenelyk was, in zyn groote naar het leeven getekend wierd, door dat groote licht der Schilders onzer eeuw Geraard de Lairesse; ja ik vertoon niets, ik zegge nochmaal niets, naar de tekening van andere: ik haat het slaafsche werk van uittrekken.
Hier komt dan een nieuwe Ontleding te voorschyn, schoon'er veel door my geschreeven en uitgebeeld is, het geen door Ontleders, waar van een aanzienelyk getal het kunstenqueekend Vrankryk, Engeland vruchtbaar van groote verstanden, het vernuftige Deenmarken en de beide ernsthaftige Duitsche landen gevoed heeft, aangetekend, maar niet uitgebeeld is; waar by ik, het geen ik kon, gevoegd heb: veel heb ik zelf ziende en bevindende (men houde my dit woord ten goede) verbeeterd. Maar naardien deeze myne Ontledingbeschryving vertoogelyk is, heb ik ten hoogsten waargenoomen, dat ook de vindingen van andere doorluchtige Mannen, door behulp der Schilderkonst, uit de vergentenbeid mochten geruckt werden; toch der zelver naamen alom uit te druken, oordeelde ik van geen minder moeite, dan bunnen arbeid te willen betaalen: maar dien'er acht op geeft, zullen overal hun lof en schriften te vooren koomen, hoewel zy op geen bezonder blad aangetekend zyn. Ik heb gearbeid, om iets volmaakts, zonder versierde en dwaalende uitbeeldzelen, omtrent de aftekeningen, den nakoomelingen over te geeven; want niemand der Ontleders, zoo veel my bekend is, heeft al de deelen des Menschelyken lichaams, naar het leeven getekend, uitgegeeven: maar zekers deeze misslag, want immers het is een misslag, is eenig zints verschoonelyk, om de ongemakken, welke in zoodaanigen werk zyn; want weinige weeten beeter dan ik, hoe groot die omtrent de Schilders, Plaatsnyders en voornaamelyk omtrent de lyken, of onderwerpen, zoo de Ontleders die noemen, zyn, hebbende eenige jaaren lang de zelve, ten kosten van veel geld en tyd, moeten gelyk als bedelen. Waarelyk het is te beklagen, dat men ons het gebruik der lyken ontzeid, waar van niemand, dan de wormen, nut hebben.
Onze voorgangers, door dusdaanige ongemakken afgeschrikt en vermoeid, hebben dikmaals'er de handen van te rug getrokken, geloovende liever, dat alles in ouder eeuwen volkoomen ontdekt was geweest. Jade schaarsheid van lyken zoude ook dit werk onderdrukt hebben, 't en zy dat, als ik veel Mannen, zoo wegens hunne ampten, als geleerdheid befaamd, onderdaanig gebeden had, dat zy my toch lyken wilden verzorgen, ik eindelyk lief hebbers van deeze kunst gevonden had, die myn nood en armoede van lyken, met het toebrengen van eenige, te hulp gekoomen zyn; want ik moest'er, om dit werk uit te voeren, veel hebben. Ik heb dan den Mensch doorzien en geef in deeze Aftekeningen de zelve aan u te door zien; een gestel, het welk alle verstommende kunstwerken te boven gaat, de kleine genoemd, toch de naam van de groote Waereld beter waardig.
Hoe nut nu, hoe noodig voor het algemeene best des zelfs kunde is, weet ieder, die maar de natuur (en voor zoodaanige schryf ik) heeft beginnen te onder zoeken. Komt dan gy beminners van kunsten; indien u kunstwerken vermaaken? gy zult in zommige deelen kunstwerkige aftekeningen zien: indien gy de Vuurscheidkunst oefend, gy zult uit de scheiding van Gal, Pis en Quyl, wat die scheidkunst zelf is, leeren. In de mensch alleen is een vergaadering van kunsten: de door kunst gemaakte beweegingen, uurwerken en wat het menschelyk vernuft ooit heeft te voorschyn gebragt, wyken; de enkele mensch, indien den arbeidsman hier op moedig is, zal hem beschaamd maaken. In de mensch werden de bezondere werkingen op een geschikten tyd, strekking en wyze, zonder ongemak van eenig ander werktuig, volvoert: zoo dat uit de Ontleding alle menschen, schoon zy niet weeten hoedaanig, echter bekennen moeten, dat'er een God is en dat men dien eeren moet.
Het geen ik nieuws gevonden heb, het welk de Hoogduitsche bezonderlyk in hun Jaarboek, handelende over de uitgegeevene schriften van andere, hebben gelieven aan te tekenen, heb ik met lust meêrmaalen alom aan den kenneren van de kunst vertoond, onderzocht, op de proef gebragt en eerst doen goet keuren; om niet wys in myn eigene oogen te zyn.
De voornaamste Heeren, met wien ik, wegens de wyze van schryven en uitbeelden, heb raad gepleegd, want der zelver roem eigene ik my niet, zyn geweest, behalven de zeer geleerde en ervaarene Mannen, dien ik in Vrankryk en andere oefenschoolen, ter oorzaak van dit werk, bezocht heb, de Ed. befaamde Heer B. van Dordmont, Geneesheer in het Amsterdamsche Gasthuis en Medelid van het Collegie der Doctoren aldaar, enz. wien ik in deezen veel ver schuldigd ben; de zeer geleerde Heer Matt. Sladus; Abrah. Quina; A. van Stamhorst; Cyprianus, vader en zoon, welker eerste met my weleer bezondere vriendschap gehouden heeft.
Men vraage niet, waarom ik hier geen omstandig lang geschrift en verhaal van het gebruik der deelen heb by gevoegd? want daar zyn zoo veel schriften van beroemde en geleerde Mannen, dat ons de overvloed bynaar arm maakt. Ik hebbe nutter geoordeeld, een breede uitlegging der Afbeelding en te maaken, om door langwyligheid u niet lastig te zyn en dit Werk tot geen ongemeene groote uit te zetten.
Ik heb my van het ontdekken der misslagen, door andere begaan, onthouden; want dit voegd den zeedigen: quakzalvers en opsnyders, wien niets dan het hunne behaagd, laat ik met een klokkestem hun doen aan de domme meenigte veilen.
Verder eischt de zaak niet, dat ik u de schikking en het gevolg van dit Werk met een lange redeneering verhaal, wyl de zelve zich middagklaar voor de naauwkeurige opdoed.
Ik gebruik de woorden by de Ontleders aangenoomen, hoewel de zelve, met veele der zaaken, niet wel overeen koomen.
Het eenige, het welk ik van u (Leezer) eisch, is, dat gy zorg draagd, dat ik van den arbeid, welks vrucht ik u gun, my niet behoef te beklagen; maar dat, gelyk alles ter goeder trouw geschreeven is, alzoo alles met een goedwillig en niet van de waarheid gewend oog, mag ingezien werden: dat gy met my u over den almagtigen God leerd verwonderen; zoo zal men den aanwasch der Ontleedoefening moogen verhoopen. Vaar wel en bescherm tegen de nyd, het geene ik in deezen goeds mag hebben te voorschyn gebragt.