| |
| |
| |
C. Verolme:
Ik ben de enige aandeelhouder
In 1945 nam de heer C. Verolme, toen hoofdingenieur bij de firma Stork, ontslag omdat de directie weigerde hem in de leiding op te nemen. Dit is (zeer in het kort) wat hieraan vooraf ging; 1900 - C. Verolme te Nieuwe Tonge geboren. 1916 - Diploma ambachtschool (Middelharnis). Hoogste cijfers voor alle vakken, horloge met inscriptie (ereprijs) voor ‘geheel blanco boekje wat verzuim en straf betreft, gedurende driejarige curcus.’ 1916 - Verdient in machinefabriek 10, later 13 cent per uur. 1919 - Krijgt (als leider tekenkamer van grote scheepswerf) opdracht van de Shell om groot zeilschip om te bouwen in dubbelschroef, stoom-gedreven tankschip. Wordt groepsleider constructiebureau. 1924 - Na zes jaar avondstudie; staatsdiploma mts. 1929 - Begint carrière bij Stork, als constructeur, afdeling dieselmotoren.
Enkele gegevens: stevig lichaam, stram, recht met een onbeweeglijkheid van de romp alsof het dubbelrij colbert van metaal is. Stem: vrij hoog. Soms hoger. Manier van spreken: niet snel, maar hamerend. In bijna elke zin worden één of twee woorden met groter kracht gezegd, waarbij de mond (klein) in de lengte rekt, zodat een kort moment de tanden bloot zijn. Op ernstiger momenten: wiegen van het hoofd en bezwerende of zegenende bewegingen van de geheven handen; temperen van de stem. Plaats: een kantoorkamer bij de machinefabriek IJsselmonde. Later bij de familie Verolme thuis, in Ridderkerk.
De heer Verolme, in lederen kuipfauteuil, zeer fris en verzorgd, ruikt naar zeep of lotion. ‘Men ziet niet dat ik 60 ben. Toch heb ik een ontzettend druk leven. Ik draag persoonlijk de grote ver-
| |
| |
antwoording voor al deze mensen, die hier werken. Ik moet er altijd voor waken (tanden bloot) dat er voldoende werk (idem) is. Ik heb deze bedrijven zelf opgebouwd, zonder ooit een bank een lening te hoeven vragen. Ik heb dus snel beslissingen van vérstrekkende betekenis kunnen nemen. Men kan deze beslissingen (zegenende handbewegingen) alleen nemen, als men overzien kan dat hetgeen men doet mogelijk is.’
Zwijgt. Kijkt wantrouwend. ‘Ik heb mijn werk altijd gedaan met opgewektheid, op blijmoedige wijze. Men moet geloof hebben. Ik ben een gelovig mens, dat wil niet zeggen dat hierom alleen mijn bedrijf gelukt is. Maar ik heb de indruk dat ik gesterkt ben. (Luider): Men moet vooral geloven in zichzelf, in wat men doen gaat.’
ik: ‘Deed u dat vroeger ook?’
v.: ‘Vroeger was ik bescheiden, ik zou haast zeggen bedeesd. Ook in zaken heb ik me niet op de voorgrond gedrongen. Ik heb me in m'n werk gestort van het ogenblik af dat ik er zelf de verantwoordelijkheid voor droeg. Deze bedrijven zijn mijn bezit. Ik ben de enige aandeelhouder. Dat is het verschil tussen mij en die andere heren.’ Zit zeer roerloos. ‘Toen ik hier kwam was hier niets dan modder. Ik was bij Stork weg, 't was een sprong in het duister. Ik had nog twee mensen meegenomen, die allebei een goede positie hadden. Ik wil u wel zeggen, dat de moed me wel eens in de schoenen zonk. Toch heb ik vertrouwen gehad in de mogelijkheden.’
Wijst naar buiten. ‘Toen ik daar liep, 't regende, toen zei ik tegen mezelf: Hier komt een werf die een der grootste ter wereld is. En datzelfde heb ik gezegd toen de eerste paal in de grond ging - nu zijn er reeds 15000 palen geslagen. En in de tent met vijfhonderd genodigden van diverse pluimage, zei ik het óók. En ik weet dat er gezegd werd, bij het genot van een glas champagne: hij liegt. En toen ik 's avonds thuis kwam dacht ik: wat je daar hebt gezegd... heb je de overtuiging dat je dat voor elkaar krijgt? Maar ik heb erin geloofd en 't is gebeurd. En 't is een van de zeven wonderen van de wereld wel beschouwd.’
De burgemeester van Rotterdam zou tot twee maal toe gesuggereerd hebben, dat hij aan Verolmes woorden twijfelde.
‘Men heeft toch eigenlijk altijd met grote afgunst naar deze be-
| |
| |
drijven gekeken. Nee, roken daar ben ik absoluut af.’ Pakt stuk papier, schrijft, stopt het in zak. ‘Ik heb toen ik bij Stork was nog gezegd, dat ik genoegen wilde nemen met de positie van adjunctdirecteur.’ Wijst naar buiten. ‘We begonnen in dat kleine gebouwtje.’
ik.: ‘Er wordt beweerd dat u geld kreeg van Onassis.’
v.: (Roerloos, ook gezicht onbeweeglijk) ‘Iemand die in speelzalen zit, daar ben ik geen type voor. Daar heb ik nog nooit iets mee te doen gehad. Daar wil ik niet graag mee vergeleken worden.’ Volgt een verslag van het begin. Het opkopen van schepen, overgebleven uit de wereldoorlog, het leveren van complete machineinstallaties aan diverse werven. Het bouwen van een machinefabriek uit eigen middelen vanwege de goede verdiensten. Het kopen en moderniseren van de werf in Alblasserdam. De bouw van de grote werf waar voorjaar 1959 de voor Perzië gebouwde tanker van stapel liep.
‘In de tijd van de hoogconjunctuur in de scheepsbouw was de grote werf niet aanwezig. Niettegenstaande deze werf er niet was (stem is galmend) kregen we al in 1945 opdrachten voor schepen, waardoor het mogelijk werd de werf uit eigen middelen te bouwen. Een werf die behoort tot een van de grootste en modernste ter wereld. En hiermee is bewaarheid wat ik in die tent heb gezegd.’ Het kweken van relaties, het klanten tot vrienden maken, het belangrijkste noemend: ‘We hebben tien stapeldagen en dat betekent tien grote partijen. En 15 oktober gaan we naar Ierland, dat is daar een grote partij. Dan wordt onze nieuwe werf officieel geopend. En dáár heb ik hetzelfde verteld als hier in die tent. En hetzelfde is gebeurd in Brazilië. Daar hadden we een plechtigheid midden in de rimboe, onder een dak van palmbladeren. Prins Bernhard was erbij en de president van Brazilië en alle ministers, midden in de rimboe. En we hebben een diner gehad, waar hooggeplaatste personen het fijnste eten kregen. Zeven ossen zijn er ter plaatse geslacht. En daar heb ik gezegd: “Hier komt de grootste werf van Zuid-Amerika...”’ Toen de vallei ontbost was en bleek dat de grond te slecht was om er te bouwen: ‘Ik dacht, ik heb tot al die personen gesproken over de grootste werf. Ik zei tegen mezelf: die moet er komen.’
Het nabijliggende schiereiland werd gekocht. ‘Het was groot ge-
| |
| |
noeg maar lag zestig meter boven de zeespiegel. Dat hebben we afgegraven en daar (kracht op elk woord) is-de-werf-eind-november-gereed-om-met-de-bouw-van-schepen-te-beginnen. Daar is men bezig met de bouw van bungalows. Daar moet een kerk komen en een school. Daar komt in de toekomst een stad, waar duizenden mensen zullen wonen. Die scheepsbouwers zullen worden.’
‘Nee, ik ben nooit zenuwachtig. Ik heb altijd mijn vertrouwen. En je moet gezag hebben. Een mens moet nooit trots zijn, maar hij moet wel eerzucht hebben.’
‘Maar als een journalist over mij schrijft: deze mens is bezeten van eerzucht, dan heeft hij het mis. Als u mij vijftien jaar eerder gekend had, dan wist u, hij was toen net als nu. Ik ben iets vrijer in de omgang omdat ik vrijer tegenover iedereen sta. Welke hoge persoon hij is, het zegt me niets. We zijn allemaal mensen met dezelfde moeilijkheden. Ik ben niet ijdel. Ik houd nu eenmaal van goed gekleed zijn. Ik ben zeer kritisch ten opzichte van mijn kleermaker, altijd geweest. Maar ik heb als jongen in de fabriek gewerkt en ik ga ervan uit dat we allemaal gelijk zijn.’ ‘Er is geen enkel hoekje van dit bedrijf of ik ken het. Als we maandags stafvergadering hebben, dan weet iedereen: er wordt veel gelachen. Maar-de-wind-die-er-waait-is-zo-scherp-als-een-mes. De heren weten waar ze aan toe zijn. En dat hebben we elke maandagmorgen. Voor de rest, als u bij me thuis komt, zult u zien dat het daar heel eenvoudig is. Als u nagaat dat ik in de wereld bij zeer hoge personen kom, die me hun paleizen met dure schilderijenverzamelingen laten zien, aan die flauwe kul doe ik niet.’
Toont voor het eerst verbazing, namelijk als ik zeg dat ik getrouwd ben met een kunstschilder. Mompelt: ‘Dat wist ik niet’. Vervolgt met kracht: ‘Maar ik schaam me niet dat ik geen schilderijen verzamel. Ik laat liever mijn bedrijven na, mijn industrie. En die mensen met hun schilderijencollecties doen het alleen om het geld. Dat moeten zij weten. Maar laten ze niet optreden als liefhebbers van kunst. Die mensen, die over lijken gaan. Ik geef de mensen werk. Wanneer ik de werf in Noorwegen niet had genomen, was die afgebroken. Ze hebben mij gevraagd te komen. Zoals ze mij in Peru gevraagd hebben. Daar bouwen we een nieuwe werf aan de Stille
| |
| |
Zuidzee. Daar is een hele mooie natuurlijke baai en er is, lijkt me, ook een geschikte plaats voor een nieuwe stad... 't Is voor mij zo gewoon, ik kan niet zeggen dat ik het grote ervan voel. En ik hoef het niet te doen. Ik zou rustig van mijn geld kunnen leven, net als Dura. Ik zou (heft beide armen) alles in de wereld kunnen kopen. Ik zou 't niet óp kunnen noemen. Ik zou kunnen leven als een koning, een prins, in een paleis met een groot aantal bedienden.’ Hij zwijgt.
‘Nee, zegt Verolme, dat doe ik niet. Ik leef in een eenvoudig buitenhuis in Ridderkerk en ik hoop, niettegenstaande het zeer drukke en actieve leven, er nog heel veel tientallen jaren te zijn (wiegen van het hoofd) en ik hoop dat ik mijn einde zal vinden op het eigen slagveld van mijn eigen werk. Zoals ik al zei: het belangrijkste is, je moet je bemind maken. Ik heb enorm veel vrienden gemaakt, overal in de wereld. Ik lach, ik heb medelijden met de bijzondere mensen die zich aanstellen, zich zelf niet zijn. Je bent als mens niets. Stel je maar gewoon aan als mens. Ik moet oppassen dat ik niet over mezelf ga praten, dat ik niet zit op te scheppen. Nee, een opschepper doet ànders. Maar als je kijkt naar het oordeel van de wereld. Als u ziet, de honderden mensen die me voor mijn verjaardag brieven hebben gestuurd, ook uit het buitenland dan rollen de tranen over uw wangen. Mensen die geïnspireerd zijn door mijn geloof. In een bedrijf als dit, waar één man hetuitsluitend-voor-het-zeggen-heeft, weten mijn mensen: als er moeilijkheden zijn, kunnen we naar hem toe gaan. Kom gerust bij me, zeg ik. Nee, in deze kamer zit ik niet. Ik zit nooit achter een bureau. Ik sta, ik loop.
Mijn jongste dochter lijkt op mij, ze heeft de geest van haar vader. Dat is mooi, als die geest goed is. En die is goed. Ik heb de geest van mijn vader. Er gaat geen half uur voorbij of ik denk aan hem. Ik hield ontzettend veel van mijn ouders. Ik heb ook altijd nog contact met mijn dorp. Ik heb veel onderscheidingen en er zullen er nog wel meer bijkomen, maar de oorkonde waarop staat dat ik ereburger ben van mijn dorp is de mooiste onderscheiding. Ik ben van plan een boek te schrijven. Dan koop ik een band, praat, neem het op. In de tijd van een week is het boek klaar. Dan is er een boek.’
| |
| |
Enkele dagen later, bij de heer Verolme thuis, in een kleine werkkamer. Persoonsbeschrijving van het begin is te gebruiken, alleen het stramme dient iets te worden afgezwakt. De blik is eerder verwonderd. ‘Ze hebben me een grote patriciërswoning in Kralingen aangeboden. Ze zeiden: u kunt daar veel beter hoge gasten ontvangen. Ik heb gezegd: nee, die hoge gasten voelen zich bij ons best thuis. We krijgen hier alle ministers en ambassadeurs. Waarom moet ik in een paleis? Dit ligt vlakbij het werk, ik hoef niet door de tunnel. Hier zit ik rustig, er wonen geen andere belangrijke mensen, niemand bemoeit zich met me.’
Presenteert een chocolaatje. ‘Daarvan zijn er vele duizenden op mijn verjaardag rondgedeeld.’ Knikt tevreden, terwijl ik het op eet. ‘U hebt mij gevraagd of ik veranderd ben bij vroeger. Ik ben nog precies zoals toen ik veertig was. Dat deze bedrijven zo gegroeid zijn, ik had 't nooit kunnen dromen. Ik heb het wel op kleinere schaal kunnen hopen en nu het zover is, nu is het zo, dat ik het niet eens besef. Gelooft u dat ik besef, dat deze bezitting van mij is? Helemaal niet. We bezitten meer dan duizend huizen. Maar vraagt u mij, hebt u die huizen gezien, dan zeg ik nee. 't Is goed dat een mens zich niet hecht. Op een gegeven moment moet hij weg en geen enkele steen, geen enkele cent mag hij meenemen. Daar denk ik dagelijks aan en daarom is het goed dat ik meer en meer overdraag aan de bekwame mensen die de leiding hebben. Als ik op de grote werf kom, dan denk ik: die is al bijna niet meer van mij. Maar 't geeft mij een bepaalde blijheid, dat ik deze bedrijven heb opgebouwd...’
ik: ‘Wat of wie heeft u zo keihard doen doorzetten?’
v.: ‘Ik weet 't niet...’ Na een poos zwijgen: ‘Mijn vader zei altijd: je moet nooit rusten voordat je de hoogste sport van de maatschappelijke ladder bereikt hebt. Dat zei hij alleen tegen mij, ik was de enige die heel anders was. Hij heeft van het stijgen heel weinig meegemaakt. Alleen het eerste kleine gebouwtje op IJsselmonde. Waar hij zelf (stem is zacht) de grootste ongerustheid over had: ik had een mooie positie opgegeven. Daar moet u niet te licht over denken. Niettegenstaande dat was mijn vader op zijn manier trots op mij, altijd. Wel heb ik hem voor zijn dood gevraagd, wat is nu de hoogste sport? Dan zei hij, je gaat maar rus-
| |
| |
tig door, tracht de allerhoogste sport te bereiken. Ik ben (beweegt hoofd en schouders) hoog gestegen. Maar de hóógste sport, dat is als de mens hier weggaat. En dan heb je de laatste hier gelaten.’ Staat op, gaat de kamer uit, komt terug met portret, zet dit op tafel. ‘We waren thuis met tien kinderen. Moeder was een flinke vrouw, maar hard. Ze was ook een verschijning, altijd goed gekleed. Ik herinner mij (richt zich tot het portret) dat ze zich aan het opmaken was met de kap en de gouden spelden en de krullen, speciale dracht van de eilanden. Ze was altijd een prettige, aangename verschijning. Lief mens, lief voor de kinderen, maar hard. Ik hou van mooie kleren, net als mijn moeder. Mijn vader had een lief karakter, net als ik. Een van de belangrijkste dingen die iemand aan het hoofd van een bedrijf moet hebben, is beminnelijkheid. Hij moet opgewekt zijn, vertrouwen hebben in eigen kracht om nieuwe zaken aan te trekken.’
‘En je moet je relaties mee naar huis nemen, daar zijn ze erg vatbaar voor. Als ze hier komen, weten ze te doen te hebben met een eenvoudig iemand. Je moet zorgen dat ze een klein aandenken krijgen. Dat behoort ook tot de taken. Ik stuur elk jaar tulpen naar de sjah van Perzië. De tuin van de sjah is rood van de tulpen.’ Wijst naar een schaal met brieven. ‘Er zijn er bij van mensen die ik nog nooit gezien heb. Die zich mij van de tv herinneren. Er zijn ook een heleboel bedelbrieven... Ook brieven, dat je zegt daar moet ik iets aan doen. Maar we geven er jaarlijks al duizenden guldens aan uit, je moet je beperken. Aan de andere kant, als je ziet dat zo veel mensen het beroerd hebben, dan zou men meer waardering verwachten van degenen die goed werk hebben. 't Wordt nooit gewaardeerd.’
Op dat moment zegt mevrouw Verolme dat er een brief is van een vrouw die 400 gulden heeft verloren, het salaris van haar man en dat ze zich geen raad weet. Ze durft het hem niet te zeggen, is achter bij de leveranciers. ‘Ze geeft adressen op waar we kunnen informeren...’
De heer Verolme, na korte aarzeling: ‘Die moet je 200 gulden sturen’. Tegen mij: ‘Ik ben in zaken moeilijk, scherp, in zaken moet je hard zijn. Maar ik heb 't allerbeste met de mensen voor.
| |
| |
U kent de moeilijkheden waarmee ik te kampen had.’ Hij presenteert een chocolaatje. ‘Ik heb ook zorgen gehad, maar ik ben toch geruster geworden. Ik droom dikwijls. Ik droom altijd... Nooit van deze bedrijven. Altijd van de tijd daarvóór. En als ik dan 's morgens wakker word, denk ik: 't is toch beter dan ik gedroomd heb.’ De heer Verolme en ik gaan de tuin in. Op het gras rond het huis staan kleine, gepoetste kanonnen.
1 oktober '60
|
|