De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] II. Ach, die in deze wereld woont, moet zich van alle donk're tijden wel meest den dag betreuren dat hij van zich zelve niet kon scheiden. Dat hij niet meer zich zelve kan tot deze wijsheid waardig keuren, dat hij het al verliezen kan en 't niet zal achten noch betreuren. Dat hij verstaat d' aanvaarding en de waardeloosheid veler dingen, de liefde en d' ontgooch'ling en het zachte uur daarvan te zingen. Dat hij het plechtig boek vergeet. Glimlachend alles kan ontberen. En het gelaat nog mild en koel naar 't dalen van zijn licht kan keeren. Want dit was altijd nog zijn heil, dat hij te leven kon beminnen, daar hij zich ongekrenkt en vrij op zijn voorbijgaan kon bezinnen. En dat geen vorm hem heeft bekoord en geen verlies hem meer vernederd, dan enkel wat zijn eenzaam hart onovergank'lijk had verteederd. Ach, die op deze aarde woont, moet zich van al het meest betreuren, dat hij de wereld niet meer mint daar hij hem mint in zijn gebeuren. Vorige Volgende