De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Bretonsche Kantmarkt Aan 't eind van 't heuv'lig slingerpad langs de Bretonsche zee, wier aanschijn witter wenkte dan de wolk die overglee, lag 't grijze stadje in de rust en 't schuimgeruisch benee.... Ik kwam, een duister vreemdeling, hier afwaarts tot het plein. Er was dien morgen kantmarkt in de volle zonneschijn. Een tuin vol witte rozen zelfs ze kon niet blonder zijn. Een rij van open tenten stond gesteld aan elken kant. Maar witter dan 't gespannen zeil en 't wit gestrooide zand, was krans en kap en boezelaar die ging van hand tot hand. Waar droomt men zich in dit festijn van schuim en zilverklank? Waar is de ziel beland dit uur in licht en bleek gesprank? als zacht de torenklok vermaant met oude stem ‘Heb dank!’ [pagina 84] [p. 84] [pagina 85] [p. 85] Zij stond, een simpel zuiver kind van het Bretonsche land temidden d' opgewoelde pracht van haar geprezen kant, een lachend mensch, die uitziet over het hoog besneeuwde land. Haar kleine handen waren al bedrijvig in de zon. Ze leken als gedoken in het schuim van eene bron. In schoonheids eeredienst was zij de bruid en teed're non. Een bed vol witte floxen en een witte toef sering een vlindervlucht, een paradijs is mij d' herinnering. En niets dan licht schijnt mij 't heelal en heilig.... nu ik zing. Het leven heeft een klein moment een kinderlach tot klank. 't Verleden is verspat als schuim de toekomst blij en blank. En uit ons hart, als uit de nis des torens, klinkt - ‘Heb dank! Heb dank!’ Vorige Volgende