De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] II. Zooals ik s'avonds het nadenkend licht, als reeds de zon is afgedaald, zie slinken, zacht uit mijn kamer, zacht van mijn gezicht, dat rustig opziet in dit groot verdrinken. Zoo zeg ik zelve in dit kalm gedicht mijn groote liefde, die ik eens zag blinken met open oogen en geloof dat zwicht, het moe vaarwel, en voel het duister zinken. Ach.... schijn van troost, wat willen wij nog waken? De weerschijn werpt de laatste zwakke gloed. Er sluit een deur.... en trappetreden kraken.... Zij gaat voorbij en heftig bonst mijn bloed. Het licht gaat op, het kan mijn drempel raken, een kort moment.... en wordt gebluscht.... voorgoed. Vorige Volgende